Een der drie Syrische veldheeren, die gedurende den veldtocht van koning Antiochus Epifanes met een groot leger een inval moest doen in Judea, 164 vóór Chr., maar die, schoon een ervaren krijgsman, zich door Judas den Maccabeër liet verschalken. Hij werd geslagen en op de vlucht gedreven, en moest zijn legerkamp in de handen der Joden achterlaten (1 Macc. 3 : 38—4 : 25).
Later, toen hij Jamnia bezet hield, sloeg hij een onberaden aanval van twee Joodsche krijgsoversten zegevierend af (1 Macc. 5 : 55).