Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Antiochus

betekenis & definitie

I. Antiochus III of de groote is de eerste koning uit het Syrisch-Macedonisch huis, het geslacht der Seleuciden, waar de Heilige Schrift melding van maakt.

Hij regeerde van 223—183 v. C.

Zijn voorgangers waren Seleucus I, Nicator, de grondvester van de dynastie (f280 v. C.), Antiochus I, Soter (280—261 v.

C.), Antiochus II, bijgenaamd Theos (261—240 v. C.), naar wien in Dan. 11 : 5 wordt verwezen, Seleucus II Kallinikos (240—226 v.

C.) en Seleucus III Kerannos (226—223).Na hem kwam Antiochus III, de groote aan de regeering. Hij was een zoon van Seleucus Kallinikos. Zijn geschiedenis is een schier onafgebroken verhaal van krijgstochten, voornamelijk tegen Egypte. In Dan. 11 : 10—19 wordt daar met weinige woorden op gewezen. In 1 Macc. 8 : 6 v. vgl. Dan. 11 : 18, 19 wordt van zijn veldtocht tegen de Romeinen en zijn nederlaag melding gemaakt. Onder zijn invloed vormde zich onder de Joden een Syrische partij (1 Macc.

II. Antiochus IV, Epifanes, zoon van Antiochus III, volgde hem op (175—164 v. C.). Deze was een ijdel en heerschzuchtig vorst. Hij begunstigde in Judea de Grieksch-gezinde partij (1 Macc. I : 14) zette den Hoogepriester Onias III af en stelde Jason tot Hoogepriester aan (2 Macc. 4:7 e. v.; 1 Macc. 1 : 14 e. v. vgl.

Dan. 9:26; II : 22). Later stelde hij Menelaüs aan (2 Macc. 4 : 23). Omstreeks dezen tijd begon Antiochus IV zijn vier veldtochten tegen Egypte. Toen hij in het jaar 168 v. C. voor de vierde maal naar Egypte getogen was, stelden de Romeinen zich hem in den weg (Dan. 11 : 29). Daarover ontstemd, koelde hij zijn woede aan de Joden, van welker vijandschap hij zich bewust was.

Hij zond zijn veldheer Apollonius naar Jeruzalem. Deze kreeg door list de stad in zijn handen. Hij plunderde ze en liet voor een deel de huizen verbranden en de muren omverwerpen (1 Macc. 1 : 29—40; 2 Macc. 5 : 23—26). Daardoor was Antiochus niet voldaan. Hij gaf bevel, dat de Joodsche godsdienst moest afgeschaft worden en dat daarvoor in de plaats moest treden de Heidensche (1 Macc. 1 : 41—51; 2 Macc. 6 :1 e. v.). Dit bevel werd dadelijk uitgevoerd.

De tempel werd aan Zeus gewijd en op het brandofferaltaar werd de „gruwel der verwoesting” d. i. een klein Heidensch altaar geplaatst (1 Macc. 1:54, 59, vgl. Dan. 11 : 31; 12 : 11). De Joden, die zich daartegen verzetten, werden op zeer gruwelijke wijze vervolgd en gemarteld. Met hun godsdienstige gewoonten werd de spot gedreven. Zij werden gedwongen, om tegen hun wetten bijv. varkensvleesch te eten enz. Dat was de oorzaak van het optreden der Maccabeeën, die aan de legers van Antiochus groote nederlagen toebrachten.

Intusschen had Antiochus in het Oosten even weinig succes als in Palestina. Hij was doorgedrongen tot in Elymais, maar hij werd tot den terugtocht gedwongen en stierf onderweg (1 Macc. 6 : 1—16).

III. Antiochus V, Eupator, zoon van Antiochus Epifanes (164—162 v. C.). Deze had voor zijn dood Filippus tot voogd benoemd over zijn negenjarigen zoon, maarLysias kwam tusschenbeide en verzekerde zich het toezicht over den jongen koning en tevens de heerschappij in het rijk (1 Macc. 6 : 14—17). Echter niet lang daarna werden Lysias en zijn beschermeling door een neef van Antiochus Epifanes, Demetrius, uit den weg geruimd (1 Macc. 7:1—4; 2Macc. 14 : 1, 2).

IV. Antiochus VI, zoon van Alexander Balas, als onmondige knaap op den troon verheven, werd reeds na een regeering van drie en een half jaar (146—142 v. C.) door zijn voogd Tryfon vermoord, die daarna zichzelven tot koning proclameerde (1 Macc. 13 : 31 ; 14 : 1—3).

V. Antiochus VII, Sidetes. Zoo werd hij genoemd naar de stad Sida in Pamfilië, waar hij tijdens zijn jeugd vertoefde. Hij was een broeder van Demetrius, die Alexander Balas opgevolgd was (138—128 v. C.) en hij streed met gunstig gevolg tegen Tryfon (1 Macc. 15 : 10). Tegenover de zonen van den Joodschen hoogepriester Simon was hij minder gelukkig (1 Macc. 16 : 1 e. v.).

< >