Naar de eenvoudige saamstelling der woorden zouden we er onder kunnen verstaan de spraak die uitgaat van God, n.l. in de natuur en in Zijn Woord.
Maar naar het gewone gebruik van het woord verstaan we er onder de sprake die uitging van het heidensche orakel. Men onderscheidde tusschen het orakel dat spreuken gaf en het orakel dat op teekenen deed letten. Van de eerste soort is het beroemdste dat van Apollo te Delphi waar de door Apollo bezielde priesteres (Pythia) op een drievoet boven den dampenden afgrond gezeten, onfeilbare orakels gaf, spreuken in raadselstijl. De priesters deelden deze spreuken in poëzie en later ook in proza aan de raadplegenden mee en groot was de invloed der meestal diepdoordachte uitspraken op de wetten en zeden, op de staats- en volksbelangen, op het kolonisatiestelsel der Grieken sedert de eerste eeuwen tot aan den ondergang hunner vrijheid, met welke tevens het orakel verviel. Beroemd was evenzeer het orakel van Zeus te Dodóna, waar de stem van den god zich in het geritsel der bladeren van den heiligen eik openbaarde, welke geheimzinnige natuurgeluiden door priesters, later door priesteressen, verklaard en in woorden gebracht werden. De Romeinen raadpleegden gaarne de Sibyllijnsche boeken of later de Grieksche orakels. (Vgl. bijv.
Dr W. Hecker, Klassisch Woordenboek). Theodosius de Groote (✝ 395) heeft de tempels der orakelgevende góden óf gesloten óf verwoest.