Geboren 1509, in 1536 bisschop van Modena, werd in hetzelfde jaar door paus Paulus III als nuntius naar Duitschland gezonden om daar een onderzoek in te stellen naar den tweespalt tusschen de Lutherschen en de Zwinglianen, van welk onderzoek men te Rome groote verwachtingen had. Als zoodanig nam hij deel aan het godsdienstgesprek te Worms, 1541, en aan den rijksdag te Spiers, 1542.
In laatstgenoemd jaar tot kardinaal verheven, liet hij onder invloed van de in Duitschland ontvangen indrukken Protestantsche bewegingen toe, legde de in 1540 door Paolo Ricci gestichte evangelische gemeente geen moeilijkheden in den weg, en predikte zelf de rechtvaardiging uit het geloof. Hij zou een reformator van Italië zijn geworden, ware hij vaster van karakter geweest.
Maar toen de Roomsche inquisitie met haar vervolgingen begon, bleek zijn begeerte om op de ladder der hiërarchie te stijgen, sterker dan zijn overtuiging. In 1544 werd hij legaat van Bologna, in 1548 bisschop van Novana, in 1555 nuntius op den rijksdag te Augsburg.
Nadat Paulus IV paus was geworden, werd hij ter verantwoording geroepen aangaande zijn vroegere protestantsche neigingen, en wegens ketterij gevangen gezet; ook werd hem ten laste gelegd, de rechten der kerk bij den Augsburgschen geloofsvrede te hebben verraden. Pius IV sprak, 1559, hem vrij, benoemde hem in 1562 als legaat bij keizer Ferdinand, en vaardigde hem in 1563 naar het concilie van Trente af, dat door hem tot aan de sluiting, 4 December 1563, werd gepresideerd.
In zijn slotrede liet hij uitkomen, dat hij de besluiten van Trente niet voor absoluut volmaakt achtte; z. i. was het laatste woord nog niet gesproken. Morone overleed in 1580 te Rome.