De naam geestelijke liederen is ontleend aan Ef. 5 : 18, 19, waar Paulus de gemeente te Efeze vermaant: „En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Heiligen Geest; sprekende onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, zingende en psalmende den Heere in uw hart”; en aan Col. 3 : 16b, waar hij de gemeente te Colosse opwekt : „leert en vermaant elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart”. Over deze drie begrippen: „psalmen, lofzangen en geestelijke liederen” is heel wat geschreven.
Wij moeten echter niet meenen, dat Paulus hiermede de Oudtestamentische psalmen op het oog had, en dat hij er de verschillende opschriften boven de psalmen mede zou aanduiden. Wij zijn hier in de apostolische gemeente en hebben hier te doen met Nieuwtestamentische liederen, die uit vrije geestesuiting zijn voortgekomen.
Onder psalmen verstaat men dan de naar de Oudtestamentische psalmen gevormde Nieuwtestamentische liederen, met of zonder instrumenteele begeleiding; onder lofzangen meer de hymnen of lofliederen op Christus en op God, terwijl deze beide dan blijkbaar als onderdeelen vallen onder het hoofdbegrip: geestelijke liederen, waaronder men dan alle, door den Heiligen Geest gewerkte, en alzoo van de wereldlijke liederen onderscheiden, geestelijke volksliederen, samenvat. Het verschil tusschen de Oudtestamentische psalmen en de Nieuwtestamentische geestelijke liederen bestaat dan ook hierin, dat de psalmen rechtstreeks door God gegeven waren voor het liturgisch gebruik in de kerken onder alle volken, alle eeuwen door, terwijl de geestelijke liederen, slechts de geloofsuiting zijn van een bepaalden tijd en uit den aard der zaak een tijdelijk karakter dragen.
Bij het Gereformeerde volk hebben de geestelijke liederen dan ook wel voor huiselijk gebruik, voor particuliere samenkomsten en voor feestelijke gelegenheden, maar tot nog toe niet voor kerkelijk gebruik ingang gevonden. Zie Gezangenkwestie.