Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Geestelijk proza

betekenis & definitie

Het geestelijk proza dateert uit den tijd, toen het proza als kunstvorm begon mee te tellen, het midden der 14e eeuw, en is stellig een der factoren, waaraan de opbloei der prozaliteratuur te danken is geweest.

Uit de 13e eeuw kennen we alleen het ecstatisch-mystieke proza van Hadewych (waarschijnlijk de in 1248 gestorven abdis van het Cistercienser-klooster van Aywières), gevoelsmystiek, die aansluit bij de devote geestelijke poëzie.

Naast deze gevoelsmystiek kwam, vooral als een reactie tegen de al te spitsvondige scholastiek, een meer verstandelijke richting, die men daarom wel „de verstandsmystiek” heeft genoemd. Ze ontstond plm. 1350, onder den invloed der Duitsche mystiek van Eckhart, Tauler, Suzo e. d., en bediende zich van de volkstaal, mede omdat ze zich richten wilde tot de leeken.

De vader van deze mystiek nu en dus ook van het geestelijk proza is de Brabandsche monnik Jan van Ruasbroec, prior van het klooster Groenendael in het bosch van Soniën bij Brussel. (Zie over Ruusbroec: Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, I, 379 vlgg.; verdere literatuur geeft Te Winkel, Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde, 2e druk, dl. I2, p. 205, noot 1). In tal van prozageschriften (Die chierheit der gheesteleker brulocht, Dat boec van den gheesteleken Tabernacule, Dat boec van den Rike der ghelieven e. d.), gaf hij beschouwingen over de ervaringen van den geloovige en over diens zedelijke en sociale verplichtingen. Naast hem moet genoemd zijn mede-kloosterbroeder Jan van Leeuwen, die niet minder dan 23 soortgelijke verhandelingen schreef.

Zijn grootsten bloei bereikt het geestelijk proza in de 15e eeuw, door de moderne devotie, de richting van Geert Groote (zie literatuur: Te Winkel, t. a. p., p. 212, noot 1) en zijn vriend Florens Radewijnsz. Deze richting, die in de „Broederschap des Gemeenen Levens” met haar „fraterhuizen” haar openbaring vindt, legt zich toe op verdieping van het godsdienstig bewustzijn en op voorlichting van het volk in „sermoenen” (of preeken) en geschriften.

Deze geschriften, van Geert Groote, Hendrik Mande (zie literatuur over hem bij Te Winkel, t. a. p., p. 216, noot 1) Johannes Brincherinck (id. p. 218, noot 1) e. a. vormen de 15e eeuwsche geestelijke-prozaliteratuur. Het beroemdste van deze schrifturen is zeker De Imitatione Christi van Thomas à Kempis, leerling en later prior van de Windesheimer Congregatie.

< >