Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Gebed des Heeren

betekenis & definitie

(Oratio dominica) of Onze Vader (Pater noster) noemt men het gebed, dat Jezus blijkens Matth. 6 : 9—13 en Luc. 11 : 2—4 Zijn discipelen geleerd heeft. Let men er op, dat het Onze Vader in Matth. 6 deel uitmaakt van de Bergrede, daarentegen Luc. 11 gegeven wordt in antwoord op de vraag: leer ons bidden, dan is er reden om aan te nemen, dat Jezus het Onze Vader bij meer dan één gelegenheid heeft gegeven.

Trouwens vreemd is dat niet. We weten van onderscheidene woorden van den Heiland, dat Hij ze bij meer dan één gelegenheid heeft gesproken en kunnen in het algemeen aannemen, dat Hij allerlei dingen uit Zijn prediking telkens heeft herhaald om ze zoo den discipelen in te scherpen.

Wat den tekst betreft, zijn de verschillen tusschen de weergave bij Mattheus en Lucas aan de eene zijde niet groot, maar aan de andere zijde toch weer van dien aard, dat ze ook doen denken aan een tweemaal geven van dit gebed. De voornaamste verschillen kunnen met den tekst van onze Statenvertaling slechts ten deele worden gezien.

Zoo lezen we in de Statenoverzetting in Luc. 11 de toevoeging: die in de hemelen zijt, welke evenwel in goede handschriften ontbreekt. Geheel zoo staat het met de derde bede en met het: maar verlos ons van den booze.

De doxologie of lofverheffing, welke onze Statenvertaling wel heeft in Mattheus, niet in Lucas, komt in vele goede handschriften van Mattheus niet voor. Toch weten we door een oud-Christelijk geschrift, dat ze reeds in den oudsten tijd bij het Onze Vader behoorde.

Vermoedelijk was de lofverheffing een in den oud-Christelijken tijd geregeld voorkomend slot, dat ook aan het Onze Vader werd toegevoegd.Dit laatste brengt op een andere kwestie. Verschillende beden van het Onze Vader worden in ten naaste bij denzelfden vorm ook gevonden in Joodsche geschriften. Nu zijn die Joodsche geschriften wel jonger dan het Nieuwe Testament, maar men kan aannemen, dat de beden zelf ouder zijn. Daaruit volgt echter niet, zooals wel beweerd is, dat Jezus dan wel niet het Onze Vader als geheel, maar toch de afzonderlijke beden of veel daarvan aan de Joden zou hebben ontleend. Het komt hier niet op de woorden aan, maar op wat ze beteekenen. Jezus geeft blijkens de Bergrede het Onze Vader juist, opdat de discipelen niet zouden bidden als de geveinsden of als de heidenen.

En wat den inhoud betreft, Jezus leert de zijnen den Vader kennen en met Hem verkeeren, gelijk het in het Jodendom niet mogelijk is. Het OnzeVader is een Christelijk gebed.

Een uitlegging van de beden van het Onze Vader kan hier niet worden gegeven. De Gereformeerden vinden een kerkelijk vastgestelde verklaring in Zondag 46—52 van denHeidelbergschen Catechismus. Slechts op enkele dingen worde thans gewezen. Men onderscheidt bij het Gebed des Heeren: de aanspraak, zes beden, de lofverheffing en het slot: Amen. Van de zes beden richten de drie eerste zich bijzonder op de zaak Gods op deze aarde en betreffen de drie laatste onze (niet persoonlijke, maar gemeenschappelijke) nooden. De derde, vijfde en zesde bede bestaan uit twee deelen, in de twee eerste gevallen geeft het tweede lid een vergelijking, in het laatste een tegenstelling.

De meeste moeilijkheid bij de verklaring heeft altijd de vierde bede opgeleverd. Vooreerst, omdat de beteekenis van het woord „dagelijksch” (Grieksch epiousios) niet geheel zeker is — men denke het liefst aan het brood, benoodigd voor den loopenden dag — en in de tweede plaats, omdat er altijd zijn geweest, die deze bede niet van het gewone stoffelijke brood, gelijk toch de bedoeling is, maar van iets geestelijks hebben willen nemen. Dan is er veel gestreden over de vraag, of booze in de laatste bede mannelijk (van den duivel), dan wel onzijdig (van het kwaad) moest worden verstaan, een verschil, dat overigens veel minder diep ingrijpt. Van beteekenis is het nog op te merken, dat in den Griekschen tekst zoowel bij Mattheus als bij Lucas bijna steeds dezelfde tijd is gebruikt (de Aoristus, die ongeveer gelijk gesteld kan worden met den Franschen passé défini), waardoor wordt aangegeven, dat de bidder telkens, van dag tot dag, vraagt, dat God dezen zijn nood volkomen zal vervullen.

Wat het gebruik betreft, de wijze, waarop Jezus het gebed gaf, doet zien, dat Hij niet wilde, dat Zijn discipelen nooit iets anders zouden bidden als het Onze Vader, maar wel, dat ze toch ook en herhaaldelijk dit gebed letterlijk opzenden zouden. Zoo heeft ook de Christelijke kerk het verstaan en al heel vroeg krijgt het Onze Vader een vaste plaats in de liturgie. Ook de Gereformeerde kerken van Nederland hebben in hun liturgische geschriften op meer dan één plaats het Onze Vader opgenomen. In de Roomsche kerk heeft het liturgisch gebruik zelfs geleid tot het herhaaldelijk achter elkaar bidden van het Onze Vader (rozenkrans), waardoor een mechanische gebedsoefening is ontstaan, die juist ingaat tegen hetgeen Jezus verbood, toen Hij het Onze Vader gaf (vgl. Matth. 6:7).

< >