I. Gaius, een Corinthiër, door Paulus gedoopt (1 Cor. 1 : 14), die hem in zijn huis had opgenomen en daarom door alle leden der gemeente, die ook wel bij hem te zamen kwamen, bezocht werd (Rom. 16 : 23).
II. Gaius, een Macedoniër, die bij het oproer te Efeze in gevaar kwam (Hand. 19 : 29).
III. Gaius, een Christen uit Derbe, reisgezel van Paulus (Hand. 20 :4).
IV. Gaius, de ontvanger van den derden brief van Johannes, door dezen om zijn gastvrijheid geprezen.
Sommigen houden alle vier, of althans drie, of telkens twee namen voor één persoon. Daar echter de naam Gaius, later Caius, een zeer veel gebruikte Romeinsche voornaam was, kan men gerust alle vier laten bestaan.