De Socinianen, Arminianen, Gereformeerde Irenici en Luthersche Syncretisten (Calixtus en zijn school) hebben beproefd de wezenlijke en de bijkomstige elementen van de openbaring Gods van elkander te onderscheiden. Zoo vond ingang de leer van de „fundamenteele artikelen”.
Hunnius schijnt in 1626 deze uitdrukking voort ’t eerst gebezigd te hebben. De orthodoxe Lutherschen en Gereformeerden rekenden nog heel wat tot de fundamenteele artikelen van het Christelijk geloof, maar toch was ook reeds bij hen het streven merkbaar om deze artikelen centraal op te vatten en ze te groepeeren rondom den persoon van Christus.
Hoe meer echter de theologen afweken van de belijdenis der Reformatie, des te meer werd het aantal fundamenteele artikelen ingekrompen. Het Rationalisme legde ze vast in de hoofdpunten van de Rede-religie.
De nieuwere theologie verwierp deze vlakke opvatting. Zij ging terug van de Confessie’s op den Bijbel en van den Bijbel op den persoon van Christus.
Maar ook de beteekenis van Jezus en zijn werk werd al meer vervaagd. Zoo is in haar fundamenteele artikelen al heel weinig meer overgebleven van het oorspronkelijke Christendom.
Het streven naar het zoeken van „fundamenteele artikelen” dankte zijn oorsprong aan de omstandigheid, dat onderscheidene Protestantsche kerkengroepen waren opgetreden. Men trachtte nu met de onderscheiding tusschen de fundamenteele en niet-fundamenteele artikelen van het Christelijk geloof de eenheid tusschen de verschillende kerken der Reformatie en de continuïteit met de oude Christelijke kerk te construeeren.
De Roomsche kerk wilde van deze onderscheiding niet weten en zij dreef de orthodoxie der 17de eeuw in de engte met de vraag: Waar maakt God in den Bijbel onderscheid tusschen het fundamenteele en het niet-fundamenteele? Hierop antwoordde zij met de heenwijzing naar Matth. 16 : 16, 1 Cor. 2 : 2, 3 : 11 en volg., Ef. 2 : 20, Gal. 6 : 14, 1 Petr. 2 : 6. Maar de orthodoxie voelde zelve toch wel het groote bezwaar, dat aan deze onderscheiding is verbonden, en eindigde met de verklaring, dat zij het minimum van kennis niet kon bepalen, waarmede een waar geloof gepaard moet gaan.