Geboren 16 Januari 1802 te München uit streng Joodsche ouders, overleden te Brückenau 10 Augustus 1861, ging 6 November 1819 in Erlangen tot het Christendom over en sloot zich aan bij de Luthersche kerk. Na zijn rechtsgeleerde studie te Heidelberg, Wurzburg en Erlangen, werd hij reeds in 1827 privaatdocent te München.
Hoogleeraar, eerst te Wurzburg, daarna te Erlangen, was hij, èn door wetenschappelijken arbeid, èn als lid der Beiersche Stendenvergadering, door parlementair talent, spoedig vermaard. Vandaar dat hij in 1840, toen men in Pruisen naar bekwame bestrijders van het veldwinnend ongeloof omzag, ter vervanging van Gans, den Hegeliaanschen tegenstander van Von Savigny, beroepen werd naar Berlijn.
Aldaar is hij gedurende 21 jaren, in academischen werkkring, in het hooge Evangelische kerkbestuur, in de wetgevende vergaderingen, door kunde, scherpzinnigheid, volharding, geloofsmoed, de erkende leidsman geweest der richting, wier eigenaardigheid reeds in menigvuldige benaming, de Conservatieve, de Antirevolutionaire, de Christelijk-historische, de Christelijk-nationale, de Christelijk-Confessioneele, openbaar is. Bekend zijn zijn programmatische woorden: „Autoriteit, niet majoriteit”, en „de wetenschap moet omkeeren”.
Bij zijn uitvaart las men in de Neue Evangelische Kirchenzeitmg (in het kerkelijke volstrekt niet met Stahl eens geestes): „Wijsgeer van aanleg en vorming, staatsman van neiging en beroep, redenaar gelijk Duitschland geen tweeden gekend heeft, was hij, in de volle kracht van het woord, Christen. Met diepen ernst gevoelde de schare rondom zijn graf, dat een man was afgeroepen, veelbeteekenend, door gaven en karakter, in den strijd en de ontwikkeling van onzen leeftijd, wiens invloed, in zijn uitgestrektheid, nog op lange na niet gekend en gewaardeerd is, en wiens ledige plaats niet zal worden vervuld”.
Schier onmiddellijk na den dood van Stahl liet de Nederlandsche hoogleeraar Opzoomer zich zóóver gaan, dat hij durfde schrijven: „Ieder weldenkende zendt dergelijken kwaadstichters als dezen kruisridder uit de Joden, wanneer het den hemel behaagt hen nog wat bij tijds tot zich te roepen, gaarne — naar de bekende uitdrukking — het heilige kruis achterna”. Op uitnoodiging van zijn hooggeschatten vriend, den hoogleeraar Lintelo de Geer schreef Groen in de Nieuwe Bijdragen voor Regtsgeleerdheid en Wetenschappen een opstel ter nagedachtenis van Stahl, dat later afzonderlijk verscheen met aanteekeningen en met een naschrift.
Groen, die onder invloed van Von Haller den staat eerst als de hoogste ontwikkeling van het privaatrecht beschouwde, heeft sinds 1848, door Stahl voorgelicht, het publiek-rechterlijk karakter van den Staat gehandhaafd. Toch bleef er voor Groen van Prinsterer — onze Stahl! — bij overeenstemming in beginsel, een niet onbelangrijk verschil in tweeërlei Protestantsche richting.
Vandaar zijn uitspraak: „Stahl was Lutheraan.
Ik bleef Calvinist”.
Van Stahl’s vele en velerlei geschriften noemen we hier alleen zijn hoofdwerk : Rechts- en Staatsleer op den grondslag eener Christelijke wereldbeschouwing. Zijn academische voorlezingen : de politieke en kerkelijke Partijen in Europa werden in het Nederlandsch vertaald door Dr A. van der Linde.