Dr., werd op den 25sten Maart 1827 in Altenburg geboren. Omstreeks Paschen 1845 werd hij student te Leipzig.
Reeds in het eerste semester zijner studie kwam er tengevolge van een innerlijke omkeering een beteekenisvolle breuk in zijn leven. Thuis in „vroom-rationalistischen” geest opgevoed, wendde hij zich na zijn bekeering tot de opkomende kerkelijke richting en onderging hij den invloed van Harless.
Na zich te Leipzig ijverig op de filologie, de filosofie en de theologie, vooral op de dogmatiek toegelegd te hebben, werd hij in 1850 doctor in de wijsbegeerte en in 1851 licentiaat in de theologie. In 1857 werd hij verbonden aan de universiteit te Erlangen, eerst als buitengewoon hoogleeraar, maar reeds een jaar later als gewoon hoogleeraar in de kerkgeschiedenis en de systematische theologie.
Na den dood van zijn ambtgenoot Thomasius kon hij de historie der kerk loslaten en doceerde hij uitsluitend de systematische theologie. Hij deed dit, totdat God hem op den 7den Februari 1894 wegnam.
Zijn voornaamste werken zijn:1. Die Theologie der Concordienformel (4 deelen, 1858—1864);
2. System der Christlichen Gewissheit (2 deelen; 1° ed. 1870—1873 ; 2° ed. 1884). Dit is zijn hoofdwerk, waarin hij trachtte aan te toonen, dat de theologie moet gebouwd op den grondslag der Christelijke geloofservaring.
3. System der Christlichen Wahrheit (2 deelen; 1° ed. 1878/80 ; 2° ed. 1894). In aansluiting aan zijn hoofdwerk zette hij in dit boek den inhoud van het Christelijk geloof uiteen.
4. System der Christlichen Ethik (2 deelen, 1884).
5. Die kirchliche Bedeutung der Theologie A. Ritschls (1888).
6. Geschichte and Kritik der neueren Theologie (1° ed. 1894; 5° ed. 1924). Dit boek is na zijn overlijden uit zijne dictaten saamgesteld door Ds. Paul Schaarschmidt, de latere edities zijn bezorgd door den hoogleeraar Grützmacher, die er in enkele kloeke paragrafen een behandeling van de Theologie der Gegenwart aan toevoegde.
Voor studenten en jongere predikanten is ook zeer lezenswaardig zijn Vademecum für angehende Theologen. In dit boekje komt helder uit zijn hooge opvatting van het Christendom, de theologie en het predikambt. Daarbij geeft hij den lezer in tal van mooie wenken onwillekeurig een blik in zijn eigen hart. Na zijn dood gaf de beroemde theoloog Seeberg van hem dit getuigenis : „Stroomen van opwekking en leering zijn van hem uitgegaan en dan niet alleen van hem als theologisch leidsman maar ook van hem als een zedelijk hoogstaand karakter. Men kon het aan den „Theoloog der Christlichen Gewissheit” bespeuren, dat hij sprak van het innerlijk beleefde en verworvene. Hoe diep hij ook zijne wortels had geslagen in de oude waarheid des Evangelies, toch liet hij het moderne leven met zijne praestaties en zijne belangen niet onopgemerkt voorbijgaan. Frank was een kind van zijn tijd en door en dooreen modern mensch”.
Evenals andere landen van Europa zoo mocht ook Beieren in het eerste kwartaal der vorige eeuw zich verblijden in een Réveil. Het duurde niet lang, of aan de eenige Protestantsche theologische faculteit van dit land, n.l. aan die te Erlangen, kon men dienzelfden heerlijken lentegeur inademen. Harless was de tolk der nieuwe richting. Na zijn vertrek werd zijn werk voortgezet door Thomasius, Hofmann en Frank. Was het nu reeds Harless, die verzekerde, dat hij niet door bestudeering der belijdenisschriften tot hare aanvaarding gekomen was, maar dat hij eerst als vrucht van eigene ervaring een vaste geloofsovertuiging verkreeg en dat hij daarna pas tot zijn verwondering en blijdschap bemerkte, dat deze conform was aan de oude symbolen, van dit drietal geldt hetzelfde. Ze waren Lutheranen voordat ze het zelven wisten.
Als de jongste van dit drietal heeft Frank de gedachten, die reeds waren voorgedragen door Hofmann, die in de eerste plaats exegeet was maar zich ook op dogmatisch terrein bewoog, en door Thomasius, wiens hoofdstudie was de dogmenhistorie, niet maar gesystematiseerd maar ook verder ontwikkeld en uitgewerkt. Daarom wordt hij terecht de dogmaticus der Erlangerschool genoemd. Deze Erlanger-school heeft gepleit voor eene „theologie der Christelijke ervaring”. Deze school heeft de consequenties getrokken uit de beginselen van Schlqiermacher. In tegenstelling met het verstandelijke en vlakke rationalisme en supranaturalisme, die aan religie, theologie en kerk zoo groot nadeel toebrachten, is Schleiermacher niet moede geworden de stelling te bepleiten, dat de religie in haar innerlijkst wezen geen kennis is en geen doen maar een onmiddellijk beleven van God. In overeenstemming hiermede bond hij de dogmatiek aan het persoonlijk geloof.
Slechts door het persoonlijk beleven komen we met God in gemeenschap. In de persoonlijke ervaring geeft God Zich zijnerzijds aan ons en grijpen wij onzerzijds God aan. Alleen op deze wijze krijgen we kennis van God. Deze ervaring nu is ons persoonlijk geloof, onze religie. Vandaar dat de theologie altoos weer met het geloof te doen heeft. Welnu op deze lijn zijn de Erlangers doorgegaan.
Schleiermacher en Frank verschillen veel in dogmatisch opzicht — ik wijs hier alleen maar op beider Christologie — maar wat het uitgangspunt en de methode betreft, is er groote overeenkomst. De Erlanger school zelve moge met voorliefde in het licht gesteld hebben wat haar van Schleiermacher scheidde, toch lijdt het geen twijfel, of zij heeft het door Schleiermacher begonnen werk voortgezet. Zij was van oordeel, dat de theologie geroepen is de relatie tot God, welke de wedergeboren Christen beleeft, in al haar deden bloot te leggen. Zij hield onverbiddelijk vast aan het beginsel, dat alles wat niet in verband staat met het ervaringsgegeven van de wedergeboorte en de bekeering buiten de dogmatiek blijven moet.
Frank heeft al zijn krachten ingespannen, om het probleem der Christelijke zekerheid, of m. a. w. hoe we weten, dat we ons niet bedriegen, als we gelooven in de realiteit van de Christelijke religie, op te lossen. Voor de zekerheid op natuurlijk gebied gelden drie grondstellingen: 1°. verzekerdheid is de subjectieve toestand van verzekerd zijn aangaande een bepaald object; 2°. de verzekerdheid veronderstelt de ervaring als den subjectieven neerslag van de homogeneïteit tusschen object en subject; 3°. zoodra een blijvende ervaring van een bepaald object aanwezig is, treedt de verzekerdheid in. Welnu deze grondstellingen gelden ook met betrekking tot de onzienlijke wereld en de Christelijke verzekerdheid. Ook in de hoogere orde is er homogeneïteit tusschen subject (mensch) en object (God); dientengevolge is er rapport en wisselwerking tusschen subject en object; en de ervaring is de subjectieve neerslag van deze wisselwerking. Nu zijn voor het maken dezer ervaring onmisbaar noodig de wedergeboorte en de bekeering, d. i. het met verstand en wil zich uitstrekken naar God, gelijk Hij zich in Christus geopenbaard heeft. Als de wedergeboorte tot stand kwam, maken we ervaring van God in Christus en uit deze ervaring vloeit de Christelijke verzekerdheid voort.
Als wedergeborenen maken we de ervaring, dat er strijd is tusschen den ouden en den nieuwen mensch; dat we de innerlijke omzetting aan God hebben te danken; dat we moeten jagen naar de volmaaktheid; dat we de zonde niet te boven kunnen komen in dit leven; dat we mogen ingaan in een toestand van schuldvrijheid en van verzoening met God door Christus Jezus. Op deze ervaring kan en moet het geheele gebouw van het Christelijk geloof en van de Christelijke ervaring worden opgetrokken. Nu mag echter de dogmatiek niet tevreden zijn met in het licht te stellen, hoe de Christen verzekerd wordt van de geestelijke realiteit en op hoedanige wijze hij daarvan kennis krijgt. Deze geestelijke realiteiten vormen samen den inhoud van de Christelijke waarheid. En zoo ziet de systematische theologie zich in de tweede plaats gesteld voor de taak, de Christelijke waarheid in haar wezen en samenhang na te speuren en bloot te leggen.
Deze Erlanger school heeft grooten invloed geoefend. Wel ondergingen de denkbeelden van Frank wijziging, maar zijn hoofdgedachte bleef in eere. Ik noem slechts deze namen: Cremer, Kaehler, Ihmels, Ewald, Bachmann, Stange, Oettingen, de aanhangers der moderne positieve theologie, Dunkmann, Gaston Frommel. In ons vaderland bepleit de Ethische richting de stelling, dat op den grondslag der ervaring het gebouw van het Christelijk geloof en de theologie moet opgetrokken worden. Ik moge verder verwijzen naar mijn studie Schrift en Ervaring (1920).