Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Franse Protestantisme

betekenis & definitie

Het karakter der Reformatie wordt door den aard der deformatie der Roomsche kerk, in de tijden dat de Reformatie uitbrak, bepaald. Naar buiten zichtbaar werd de wereldsche zin der kerk, het onzedelijke leven van vele geestelijke heeren, de aflaathandel en dergelijke.

Maar het bederf zat dieper. De theologie was ondergegaan in scholasticisme en putte uit de traditie.

De persoonlijke band tusschen God en mensch, het wezen der waarachtige religie, was vrijwel doorgesneden ; de kerk immers, als draagster van alle genade, schoof zich in tusschen God en de menschelijke ziel. De religie-zelve als dienst Gods was veruitwendigd.

In de kerk had de machtsontwikkeling der hiërarchie schadelijk gewerkt. Heidensche elementen waren in de kerk ingedrongen (creatuurvergoding, heiligenvereering, Mariolatrie, beelden- en reliquieën-vereering, herhaling der zelfde gebeden, magische werking van het sacrament, enz.); en Joodsche, zulke althans die wel niet aan het Jodendom waren ontleend, maar er aan herinneren (wettelijk karakter der religie, werkheiligheid, farizeïsme bij monnikenorden, sadduceïstisch meegaan met de wereld bij de wereldlijke heeren, papalisme [„hoogepriesterlijke” gedachte] enz.).Een grondige Reformatie kon alleen heil brengen. Zij is voorbereid door de werkzaamheid derzulken die op voorgaande conciliën tot reformatorische handeling trachtten te komen; door stille vrienden der Reformatie, maar die zich te veel opsloten in hun studeercel, of, traden zij naar buiten op, te eenzaam stonden; en door het Humanisme; maar kwam toch eerst tot stand door de actie der groote Reformatoren.

In Frankrijk kan men den eersten Reformatorischen tijd verdeden in drie perioden : die van voorbereiding, durende tot 1526; die van velerlei onderdrukking der Reformatie, 1526— 1259; die van het gewapend verzet (1559—1598, Edict van Nantes).

In Frankrijk riep alles om Reformatie. Buitendien werd in dit land haar uitbreken nog begunstigd door het eigenaardig karakter der Gallische kerk, die steeds, onder bescherming der vorsten, haar onafhankelijkheid van den paus in zekere mate had pogen te bewaren; door den heerschenden geest onder de leiders, de intellectueelen, waaronder tegenstanders waren van de overmacht van den paus; en door den aard van de politiek die Frans I had te voeren tegen de Habsburgers, waarbij hij den steun der Duitsche vorsten noodig had. Zoo werd mogelijk het optreden van een kring van reformatorischgezinden, Lefèvre d’Etaples, Brigonnet (die echter het hoofd weer moest buigen) e. a.

De tweede periode is die der eerste martelaars. Wanneer de Reformatie krachtiger het hoofd omhoog steekt, komt de regeering met sterker bedreiging en met vervolging. Velen werden onthoofd en verbrand; in 1545 werden van de Waldenzen twintig dorpen verbrand en duizenden menschen gedood.

Deze vervolging gaat onder Hendrik II met kracht door; de Sorbonne en ’s konings maitresse Diana de Poitiers, het geslacht de Guise en anderen zijn zeer anti-reformatorisch gezipd. Evenwel zijn enkele voorname families op de hand der Reformatie : Anton de Bourbon, koning van Navarre en zijn gemalin; zijn broer Louis, prins de Condé en het geslacht der Chatillons (Caspar de Coligny).

Ontzaglijk veel heeft het Fransch Protestantisme te danken gehad aan den invloed van Calvijn. Reeds in 1536 verscheen zijn Institutie met de beroemde, Augustus ’35 gedateerde, Voorrede, gericht aan koning Frans I, ter verdediging van het Christelijk geloof. Vooral echter na zijn terugkomst in Genève (1541) en door de stichting van de universiteit te Genève (1559) heeft Calvijn onberekenbaar grooten invloed uitgeoefend ook op de Reformatie van Frankrijk. Hij heeft aangedrongen op een besliste keus tusschen de Roomsche kerk en de kerk der Reformatie; op zuiverheid in leer en leven; op lijdzaamheid en geduld; op het stichten van een vaste kerkelijke organisatie. Op al deze vier punten is zijn pogen met blijden uitslag bekroond ; en wat het laatste punt betreft, het was van niet te onderschatten beteekenis dat Mei ’59 de eerste synode der Fransche kerken te Parijs bijeenkwam en hier de Confessio Gallicana werd vastgesteld (met eenige wijziging geheel van Calvijn overgenomen) benevens een kerkorde, evenzeer in Calvijns geest.

De derde periode vangt nu aan, gekenmerkt door godsdienstoorlogen, door gewapend verzet der Gereformeerden. Eerst schenen er betere tijden aan te breken. Hendrik had bij den vrede van Chateau-Cambrésy een geheim verdrag met Spanje gesloten, behelzende de bepaling dat in beide rijken de ketterij zou worden uitgeroeid. Hij sterft evenwel in 1559, bij ongeluk gedood in een tournooi. Zijn minderjarige achterlijke zoon Frans II volgde op en de reformatorischgezinde Anton de Bourbon had regent kunnen worden. Evenwel, de koningin-weduwe, Catharina de Médicis, nam alle macht in handen en verzoende zich met de Guises, weerde de Bourbon, en begunstigt de vervolging der Protestanten, zoodat velen hun belijdenis met hun bloed moesten bezegelen.

Het proces en de doorgezette terdoodbrenging van Anne du Bourg heeft de overtuiging doen wortelen dat verzet noodig werd, wilde men niet ondergaan. Men ziet van Roomsche zijde in de Reformatie den wortel van alle revolutie, en in Calvijn den vader der revolutie-gedachte. Toch is dit een miskenning van Calvijns gevoelen. In het vierde boek, aan het einde van zijn Institutie, zet hij zijn gevoelen ten aanzien van de verhouding van vorst en volk helder uitéén. Zijn beschouwing is deze: Het overheidsgezag is niet aan het volk, maar aan God te danken, die Zijn souvereiniteit op de vorsten heeft gelegd. Calvijn acht een republiek den meest-gewenschten regeeringsvorm, maar tegen het koningschap zijn geen principiëeie bezwaren.

De macht van den vorst is dan evenwel niet onbeperkt; hij heeft geen absolute rechten; hij is er om het welzijn des volks te bevorderen. Wordt een vorst een tyran, dan houdt zijn gezag niet op. Soms verlost God van hem op buitengewone wijze, maar geschiedt dit niet, dan moeten zijn onderdanen hem gehoorzaam zijn. Recht van verzet is er dan alleen bij de lagere magistraten, die niet ambtenaren des konings zijn maar van het rijk, en het recht hebben, evenzeer door God daarmee bekleed, om de ongebondenheid der vorsten te breidelen. De onderdanen als zoodanig echter moeten zich onderwerpen, behalve wanneer de vorst iets eischt dat rechtstreeks indruischt tegen den eisch van Gods Woord, met name op het stuk der religie. Dan moet gehoorzaamheid geweigerd, maar straf lijdzaam gedragen worden. Het lijden zal de kerk doen groeien.

Dat was Calvijns standpunt; vandaar dat men hem niet anders dan ten onrechte vader der revolutiegedachte kan noemen, en dat Groen van Prinsterer gelijk heeft als hij in zijn werk Ongeloof en Revolutie (ed. Diepenhorst bl. 20) schrijft: „De Revolutie, in verband tot de wereldhistorie, is in omgekeerden zin wat de Hervorming voor de Christenheid geweest is Gelijk de Reformatie, strekt de Revolutie zich over elk gebied van practijk en wetenschap uit. (Máár:) Toen was er onderwerping aan God, thans is opstand tegen God het beginsel....” Het verzet begint met de samenzwering te Amboise (1560), die wel mislukt, maar de aanleiding vormt tot meerdere pogingen. Nadat er geruchten gingen omtrent een tweede samenzwering wordt de prins van Condé gevangengenomen en na den dood van den koning wel weer vrijgelaten, maar tijdens de minderjarigheid van Karel IX weet de koningin-moeder toch alle macht aan zich te houden. De Gereformeerden vestigden hun hoop nu op de Generale Staten, December ’60 bijeengeroepen, maar wier zittingen tot Mei ’61 waren verdaagd. De middenpartij, lichtere straffen voor het Protestantisme eischend, zegevierde hier over de beide uiterste partijen die öf volkomen vrijheid öf de doodstraf eischten; maar de Gereformeerden (voor wie in dezen tijd de naam Hugenoten burgerrecht verkreeg) gingen nochtans voort openlijk te vergaderen. In September ’61 wordt dan het godsdienstgesprek te Poissy gehouden, een der voornaamste in de geschiedenis der Gereformeerde kerken. Rechtstreeksch nut heeft het niet afgeworpen; ondanks al de welsprekendheid die met name Béza er ontwikkelde, kwam men niet tot overeenstemming; maar middellijkerwijze wierp het wel nut af; vele vooroordeelen tegen het Gereformeerd gevoelen waren weggenomen; meerderen werden voor de Gereformeerde religie gewonnen, en na den vertrouwelijken voet waarop men nu met de Protestanten gestaan had, ging het niet aan ze aanstonds weer te gaan vervolgen.

De samenkomst evenwel die Catharina houdt met haar dochter Elisabeth van Spanje, gemalin van Filips II en den hertog van Alva (1665) te te Bayonne, verwekt bij de Protestanten nieuwen argwaan; de burgeroorlog breekt uit, eindigende in den vrede van St. Germain (1570); hierbij worden den Protestanten gelijke rechten toegekend als den Roomschen en verscheidene steden als waarborg voor de naleving der vredesbepalingen. Nu zou de publieke verzoening tot stand komen door het huwelijk van de zuster van Karel IX met Hendrik van Navarre; de hoofden der Gereformeerde partij worden daardoor naar Parijs gelokt; maar den 24sten Augustus 1572, in den Bartholomeüsnacht, greep daar plaats de daad van het snoodst verraad: de klok van het paleis gaf het teeken en in dien nacht en een week lang daarna werden te Parijs en voorts in geheel Frankrijk alle Hugenoten zonder aanzien des persoons (te Parijs o.a. de edele Coligny) in een schrikkelijk bloedbad omgebracht. Deze moord werpt een onuitwischbare vlek op de historiebladen die ons de geschiedenis van Frankrijk beschrijven.

Niettemin wisten in de volgende jaren de Hugenoten zich nog weer te herstellen, en als Hendrik IV van Navarre den troon bestijgt, zweert hij wel het Protestantsch geloof af, maar geeft den Protestanten toch het Edict van Nantes (1598) en daarmee de zoozeer door hen begeerde godsdienstige en staatkundige rechten. Hendrik sterft 1610; onder Lodewijk XIII volgen nieuwe beroeringen en onderdrukkingen; de machtige kardinaal hertog de Richelieu stelt zich tegen de Hugenoten te weer, neemt La Rochelle in, vernietigt hen voorts in het Zuiden van Frankrijk ; het edict van Nimes (1629) laat hun hunne godsdienstige rechten maar met hun staatkundige invloed was het van dit oogenblik aan gedaan.

Lodewijk XIV, die voor zijn uitspattingen een zoenoffer wilde brengen, liet zich overhalen om de Hugenoten in zijn rijk zoo mogelijk uit te roeien; sedert 1681 begonnen de vreeselijke Dragonnades, terwijl hij aan dit werk de kroon opzette door in 1685 het Edict van Nantes te herroepen. Onmenschelijke vervolgingen braken uit; verwoestingen, moorden, galeistraffen, alles moest medewerken tot het gruwelijk doel. Honderdduizende réfugié’s namen de wijk naar Engeland, Nederland, Duitschland en Zwitserland waar ze een liefderijk onthaal vonden. Een half millioen zijner beste burgers ging voor Frankrijk verloren; die overbleven waren verstoken van alle rechten.

De Nationale Vergadering (1789—91) proclameerde als een onvervreemdbaar menschenrecht de vrijheid van ieder individu op het gebied des geloofs. In zooverre heeft het Fransche Protestantisme aan de Fransche Revolutie veel te danken.

Het schrikbewind van de Nationale Conventie (1792—94) was wel uit op uitroeiing van alle Christelijke zede, gewoonte en gebruik, schafte ook in 1793 het Christendom triumfantelijk af en kondigde af een godsdienst der Rede, maar reeds Robespierre erkende weer en liet den Staat erkennen het bestaan van God en verordende een feest ter eere van God (1’Etre suprème). Het Directoire (1795—’99) liet den Christelijken godsdienst weer vrij. Napoleon als eerste consul gaf uit de Loi du 18 Germinal An X (7 April 1802), verordende kerken van ieder 6000 zielen met als hoofd een consistorie, door coöptatie zich vernieuwend ; Lodewijk Napoleon als president van de republiek veranderde deze wet in 1852, herstelde de gemeente weer, met een conseil presbytéral als kerkeraad, waarvan de leden-nietpredikanten krachtens algemeen stemrecht gekozen moesten worden. Boven die presbyteries staat het consistorie, voor elke 6000 zielen. Vijf consistories vormen een provinciale synode, die echter niet gehouden zijn.

In 1872 kwam voor ’t eerst weer samen een generale synode van de Fransche Gereformeerde kerken (voor ’t eerst nl. sinds 1650, synode van Loudun). In haar besluiten belichaamde zich de strijd sinds vele jaren tusschen orthodoxen en „liberalen” gevoerd. De synode handhaafde a. haar eigen recht; gaf b. een déclaration de foi, waarin zij handhaafde het gezag der Heilige Schrift en het heil door het geloof in Jezus Christus, den eeniggeboren Zoon van God, overgeleverd om onze zonden, opgewekt om onze rechtvaardigmaking; eischt c. van eiken candidaat tot den Heiligen Dienst een verklaring van instemming hiermee; stelde d. eenige kerkrechterlijke bepalingen vast; zij zelve zou om de drie jaren samenkomen; en verordende e. dat om stemhebbend lid der kerk te zijn men moest verklaren de Gereformeerde kerk van Frankrijk en de waarheid, geopenbaard in de Heilige Schriften, trouw te willen blijven. De orthodoxie had het derhalve gewonnen. De „liberalen” protesteerden, verschenen op de volgende synode niet en in ’74 werd de déclaration de foi gezaghebbend verklaard. De liberalen kregen later vrijheid de verordeningen „overeenkomstig hun geweten” te handhaven. De synode heeft het opperbestuur en wordt, zoolang ze niet saamkomt, door een „commission permanente” vertegenwoordigd.

In 1849 heeft Monod gesticht de Union des églises évangéliques de France, gewoonlijk Eglise libre genoemd. Haar bloeitijd is evenwel reeds lang voorbij.

De Luthersche kerk van Frankrijk was voor verre het grootste deel in Elzas Lotharingen te vinden; dit deel is in 1871 van Frankrijk, met de geheele provincie waar zij bloeide, losgemaakt; de vrede van Versailles voegde evenwel dit geheele gewest weer bij Frankrijk.

Van het Fransche Protestantisme van de 19de eeuw kan getuigd worden dat het eerst wel is waar door de wet van Napoleon in een toestand geraakte van doodige rust, dat echter het Réveil nieuw leven inblies, dat het daarna gekenmerkt werd door wederopleving van religieus interesse, gloeienden zendingsijver en velerlei arbeid op het gebied van filanthropisch werk en evangelisatie. De Gereformeerde kerk werd daarbenevens nog beroemd door de groote welsprekendheid van verschillende zijner kanselredenaars die ver buiten de grenzen van hun land bekendheid verwierven (Monod, De Pressensé, Versier e.a.).

Gereformeerden en Lutherschen hebben samen de Protestantsche faculteit der Universiteit van Parijs; de Gereformeerden nog bovendien een Theologische School in Montauban.

Binnen de grenzen der orthodoxie teekenden zich allengs twee richtingen af, een bemiddelende (De Pressensé e.a.) en een gematigd-orthodoxe (Godet, Doumergue e.a.). De strijd liep voornamelijk over de vraag waar de autoriteit in zaken, de religie betreffende, te vinden was en over den persoon van Christus. In 1897 verscheen een werk dat een proeve gaf van een nieuwe theologie: A. Sabatier schreef een filosofie van de religie, waarin hij uitging van deze twee grondstellingen: a. het wezen van den godsdienst bestaat in geloof (vertrouwen; Ménégoz: la foi indépendamment des croyances); b. dit geloof objectiveert zich in voorstellingen, dogmata, die veranderlijk en vergankelijk zijn. Dogmata blijven immer gebrekkig, inadaequaat, subjectief, symbolisch (vandaar: de Parijsche school van het symbolo-fideïsme). Zijn denkbeelden maakten opgang, maar velen verklaarden zich er ook tegen.

Wat het eerste kwartaal dezer 20ste eeuw betreft, diep greep in héél het kerkelijk leven van Frankrijk in: de volstrekte scheiding tusschen kerk en staat, afgekondigd in 1905. De staatshulp (subsidie) tot hiertoe in verschillende mate aan alle kerken gegeven, hield plotseling op. Met name de Protestantsche kerken in Frankrijk leden hieronder, zij stonden nu voor eigen rekening. Het probleem van teren op eigen inkomsten hadden zij van nu voortaan op te lossen. Maar zij verkregen daarvoor ook de vrijheid om eigen kerkelijk leven in te richten gelijk zij het wilden. De grootste groep is nu de Nationale Unie van de Gereformeerde Evangelische kerken van Frankrijk.

Zij telt ongeveer 66000 leden, 450 gemeenten en 380 leeraars. De Nationale Synode komt jaarlijks samen. De kleinere groep is de Nationale Unie van Gereformeerde kerken van Frankrijk, met 56000 leden, 200 gemeenten en 180 leeraars. De verhouding tusschen beide groepen is goed; beide behooren tot de belangrijke organisatie, geheeten de Protestantsche Federatie van Frankrijk ; gevormd te Nxmes in 1909, en omvattende de Gereformeerden, Lutherschen, Methodisten, Baptisten en Independenten. Samen vormen zij ongeveer één veertigste deel der bevolking. De wereldoorlog heeft ook op haar gebied groote verwoestingen aangericht; vele gebouwen vernield, vele leden en voorgangers gedood.

De synode van Juni 1919 nam het werk der reconstructie met grooten ijver ter hand, zoowel op het gebied van het kerkelijk leven binnenslands als op het terrein der buitenlandsche zending. Met Elzas-Lotharingen kwamen ruim 87000 gereformeerden mee over, althans zulken die leefden onder de vigueur van de Presbyteriale kerkinrichting; van de negen-honderd-duizend Protestanten die het Fransch protestantisme nu, na den vrede van Versailles telt, zijn er ongeveer vier-honderd-duizend gereformeerd, al is het niet in dien zin als waarin wij in ons land gewoon zijn dat woord te verstaan; maar hun invloed reikt verder dan het betrekkelijk klein getal zou doen vermoeden (vgl. Dr. J. N. Ogilvie, The presbyterian churches of Christendom, London, 1925, bl. 63 v.v.).

< >