Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Filippisten

betekenis & definitie

Met den naam Filippisten duidt men aan de leerlingen en aanhangers van Filippus Melanchton, die in de tweede helft der 16e eeuw in de Luthersche kerk tusschen deRoomschen aan de ééne, en de Calvinisten aan de andere zijde, tegenover de strenge Lutheranen een gematigder richting vormden.

Reeds tijdens het leven van Luther en Melanchton bleek het dat zij niet volkomen eensgeestes waren. Eenerzijds was echter de drang der reformatie zoo sterk en Luther’s invloed op Melanchton zoo overheerschend, dat Melanchton zijn afwijkende gevoelens op de voornaamste punten liet rusten. Anderzijds kon Luther uit hoogachting voor de geleerdheid en vroomheid van Melanchton zooveel in hem verdragen, dat hij de verschillen maar al te vaak over het hoofd zag. Luther was echter te zeer door den geest der hervorming bezield en Melanchton te veel humanist, om het in den grond volkomen met elkander eens te zijn. Dit bleek al aanstonds bij de nieuwe uitgave der Augsburgsche confessie in 1540, toen Melanchton zich reeds èn naar Roomsche zijde in de voorstelling van het geloof en de werken, èn naar Calvinistische zijde in de leer van het avondmaal eenige wijzigingen veroorloofde. Deze eigenmachtige veranderingen verbitterde de strenge Lutheranen en al maande Luther beide partijen tot den vrede en trachtte hij ze van uitersten terug te houden, toch herinnerde hij Melanchton er aan, dat de Augsburgsche confessie niet zijn persoonlijke geloofsbelijdenis was, en dus niet hem, maar der kerk toebehoorde.

Na Luther’s dood in 1546 traden de verschilpunten al meer naar voren en kwamen de aanhangers van Melanchton onder den naam van Filippisten al scherper tegenover de strenge Lutheranen te staan. De theologen van de universiteit te Wittenberg en te Leipzig schaarden zich al dichter om Melanchton. Zijn vurigste aanhangers waren G. Major, Paul Eber, Joh. Pfeffinger, Victor Strigel • e. a., terwijl de strenge Lutheranen, aan wier hoofd Nic. von Amsdorf, Matth. Flacius, Joh.

Wigand e. a. zich stelden, Melanchton en zijn aanhangers met heftigheid bestreden en hem van onvastheid in de leer en van karakter beschuldigden. Meer en meer werd het duidelijk, dat de Filippisten er naar streefden om de verschillen eenerzijds met de Roomschen en anderzijds met de Calvinisten tot de kleinst mogelijke proporties terug te brengen en zoo op toenadering, verzoening en vereeniging aan te sturen.

Naar Roomsche zijde kwam die toenadering vooral uit in twee punten. Vooreerst in de toekenning van een zekere waarde aan de goede werken. De Filippisten leerden bijv.: de goede werken zijn tot de zaligheid noodzakelijk. Zij waren bevreesd, dat de leer van de rechtvaardigmaking door het geloof alleen, tot antinomiaansche en libertinistische losbandigheid zou leiden, en legden daarom op het verband tusschen rechtvaardigmaking en levensvernieuwing den nadruk. De strenge Lutheranen daarentegen hielden met hand en tand aan de leer der rechtvaardigmaking sola fide, d. i. door het geloof alleen, vast. Zij waren bevreesd, dat aan de goede werken nog eenigen grond voor de zaligheid werd toegekend en spitsten hun betoog toe met de opmerking, dat er bij een sterfbedbekeering toch geen ruimte meer is voor goede werken.

Zoo bestreed men elkander in de uiterste consequenties, maar loste men het vraagstuk niet op. Voorts ook inzake de leer van de medewerking des menschen bij de zaligheid. Luther had aan de menschelijke natuur alle vatbaarheid om zelfstandig de zaligheid te bewerken onvoorwaardelijk ontzegd. Melanchton echter, die aanvankelijk hetzelfde had geleerd, kende in de latere uitgave zijner dogmatiek en der Augsburgsche confessie een zekere medewerking aan het overschot van den vrijen wil toe, welke dan bestond in de vatbaarheid om de aangeboden genade uit eigen aandrift aan te grijpen, al bleef hij elke verdienste des menschen ontkennen. Toen Melanchton dit synergisme in het Leipziger interim wist in te smokkelen en Johannes Pfeffinger het in een geschrift over den vrijen wil verdedigde, kwamen de strenge Lutheranen er tegen in verzet en bewerkten in een confutatie-geschrift in 1558 een nieuwen geloofsregel voor het herstelde Lutherdom. Na veel strijd verloor het synergisme langzamerhand aan invloed.

Naar Calvinistische zijde kwam die toenadering uit in de overtuiging van Melanchton, dat door het Calvinistisch leerstuk van een geestelijk genot van het lichaam en bloed van Christus (door middel van het geloof) bij het avondmaal geen wezenlijk godsdienstig beginsel geschonden werd. Joachim Westphal te Hamburg beschuldigde Melanchton dan ook van goede verstandhouding met Calvijn. Zoo kwamen de Filippisten al meer onder verdenking ook Crypto-Calvinisten te zijn, en in het geheim de Calvinistische avondmaalsleer te begunstigen. In Bremen ontbrandde de strijd tusschen Tileman Heshusius (Lutheraan) en Hardenberg (Filippist), die daar met de zegepraal van het Calvinisme eindigde. Evenzoo in den Paltz, waar dezelfde Heshusius met zijn diaken Klebitz, die naar Calvijn overhelde, in den ergerlijksten strijd werd gewikkeld. De keurvorst, Frederik III, zette beiden af, maar vroeg Melanchton om diens schriftelijke meening en ging zelf tot de Gereformeerde kerk over (1560). In Wittenberg echter, waar de Filippisten Major, Eber, Crell e. a. het Calvinisme begunstigden, werden zij eindelijk door den keurvorst August gevangen gezet en verbannen (1574).

Over de beteekenis van het Filippisme loopen de gevoelens uiteen. Sommigen, zooals Hofstede de Groot, Ebrard, Heppe, Hase e. a. leerden, dat het Filippisme naast de Zwitsersche een eigen Duitsch-Gereformeerde kerk deed ontstaan, die oorspronkelijk veel meer onafhankelijk van Calvijn, vrij was van de praedestinatieleer (leer der voorbeschikking). Een eigenaardigheid die alleen uit Melanchton zou te verklaren zijn. Deze voorstelling is echter voldoende als onhistorisch weerlegd. Melanchton heeft wel veel invloed uitgeoefend, maar toch naast die van Calvijn geen eigen kerk en theologie geschapen. Vele van deze dogmatische verschillen, zooals over de adiafora, het synergisme en het Crypto-Calvinisme met Melanchton, werden bijgelegd in de Formula Concordiae (Formulier van Eendracht) van 1580, dat vooral onder invloed van Jacob Andreae en van Martinus Chemnitz is opgesteld, en waarin de Luthersche leer werd vastgelegd. Melanchton’s invloed werd èn op wetenschappelijk-dogmatisch èn op theologisch-practisch gebied in het laatst der 16e eeuw al meer door de Luthersche orthodoxie teruggedrongen.

< >