I. Het geheel van het goed, dat bij den dood nagelaten wordt; de gezamenlijke bezittingen van den erflater.
II. Schriftuurlijk gebruik : 1. Van Kanaan (Deut. 12 : 9). 2. Van Israël (Psalm 68 : 10). 3. Het geestelijk goed dat in Gods gemeenschap genoten wordt (Ps. 16 : 6). 4. Nieuw-Testamentisch is de uitdrukking: erfenis voor de zaligheid van het eeuwige leven dat uit genade door Christus’ dood bereid is (Ef. 1 : 14, 18; 1 Petri 1:4).