We hooren in het Oude Testament van twee Elchanans (= God is genadig). De eene wordt genoemd 2 Sam. 21 : 19 (p. p. 1 Kron. 20 : 5), de ander 2 Sam. 23 : 24 en 1 Kron. 11 : 26. Van den eerste wordt in 1 Sam. 21 : 19 vermeld : „En er was opnieuw oorlog in Gob met de Filistijnen.
En Elchanan, zoon van Jaarë Oreglm, de Bethlehemiet, sloeg Goliath, den Gattiet, wiens speer was als een weversboom”. Daar hier, indien de Hebreeuwsche tekst juist is overgeleverd, een daad aan Elchanan wordt toegekend, die volgens 1 Sam. 17 door Davidis bedreven, heeft de Statenvertaling er van gemaakt, dat Elchanan sloeg „Beth-halachmi, dewelke was met Goliath”.
Anderen zoeken heil bij de bewering van den Joodschen Targoem, dat Elchanan was „David, de zoon van Isaï, die de gordijnen (jaarē oregim !) weefde voor het heiligdom”, of willen dezen Goliath onderscheiden van dien van 1 Sam. 17. Uit 1 Kron. 20 : 5 echter blijkt, dat er een fout in den Hebreeuwschen tekst is ingeslopen.
Immers daar staat: „Elchanan, de zoon van Jaïr, sloeg Lachmi, den broeder (= evenknie ?) van Goliath, den Gattiet”. Dit wijst er op, dat de oorspronkelijke tekst van 2 Sam. 21 : 19 aldus heeft geluid: „En Elchanan, de zoon van Jaïr, de Bethlehemiet, sloeg Lachmi, den broeder (= evenknie ?) van Goliath, den Gattiet”.De andere Elchanan was ook een Bethlehemiet. Hij heet de zoon van Dodo. Van hem wordt alleen gezegd, dat hij behoorde tot de „dertig”.