Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Eenhoorn

betekenis & definitie

Dit dier wordt over ’t algemeen, doch ten onrechte, voor een fabelachtig wezen gehouden. Ktesias (omstr. 400 v.

Chr.), Aristoteles (384—322 v. Chr.) en Plinius (23—79 n.

Chr.) spreken er van en in vele landen zijn aangaande den eenhoorn verhalen in omloop, die bewijzen, dat er zulk een dier moet hebben geleefd of nog leeft. Op Assyrische en Perzische gedenkteekens komt de eenhoorn reeds voor.

Maria, de moeder van Jezus, wordt dikwijls afgebeeld met een eenhoorn aan hare voeten of op haren schoot. Gewoonlijk stelde men zich den eenhoorn voor als een paard met een langen spitsen horen op den kop.

Verschillende reizigers, zooals de Arabieren Aboe Said (9de eeuw) en Ali Masoedi (10de eeuw) alsmede de Venetiaan Marco Polo (1254—1323) maken melding van dit dier en beschrijven het als een soort van neushoren. Ludovicus Vartema (15de eeuw) spreekt van twee levende eenhoornen, die te Mekka vertoond werden en afkomstig waren uit Abessinië, waar deze dieren in groote troepen zouden voorkomen.

In de middeleeuwen en nog lang daarna hield men de opgegraven slagtanden van mammoeten en den meer dan 2 meter langen schroefvormig gedraaiden hoektand van den narwal, een soort van walvisch, voor horens van eenhoornen en gebruikte die in poedervormigen toestand tegen allerlei kwalen. Volgens Otto von Guericke (1602—1686), den uitvinder der luchtpomp, werd in 1663 uit leemlagen van een berg bij Quedlinburg een volledig geraamte van een eenhoorn opgegraven.

Het geraamte lag in dezelfde houding, zoo leest men in de Wonderen der Natuyr, ’s Gravenhage 1694, welke die dieren gewoonlijk bij het liggen aannemen met den kop omhoog en had vlak voor den kop een horen van bijkans 5 ellen lengte.

Door onvoorzichtigheid werd het geraamte gebroken.

De beroemde wijsgeer en wiskundige Gottfried Wilhelm Leibniz (1646—1716) zette de overgebleven stukken weer in elkaar en plaatste leeft en twee lange, dunne, spitse horens bezit, of aan de sabelantilope (oryx leucoryx) die vroeger ook in Arabië en Perzië voorkwam, kan dus bezwaarlijk juist zijn. Meer valt er te zeggen voor de bewering, dat men onder eenhoorn zou moeten verstaan de bison of wisent (bosbison) die thans nog in den Kaukasus leeft, ofwel met den Nederlandschen geleerde E.

M. Beima(1801— 1873) de wilde buffel (bos bubalus), hoewel deze dieren, evenals de antilopen, ook twee horens hebben.

DeLeidsche Vertaling heeft woudos in plaats van eenhoorn, doch welk dier onder woudos verstaan moet worden, is niet duidelijk. Het meest aannemelijk schijnt de meeningvan hen, die onder eenhoorn verstaan de eene of andere soort van neushoren b.v. de Indische neushoren (rhinoceros indicus) of een der uitgestorven soorten.

De Indische neushoren komt hier vooral in aanmerking, wijl dit dier slechts 1 horen bezit, die een lengte bereikt van 55 centimeter. Wel is waar wordt het thans slechts in het Noorden van VoorIndië gevonden, doch ongetwijfeld heeft zich vroeger het gebied van dit uitstervende dier veel verder uitgestrekt; zelfs in bijna geheel Europa leefden in lang vervlogen eeuwen neushorens.

Van de uitgestorven soorten zou hier in aanmerking kunnen komen de wolharige neushoren (rhinoceros tichorhinus of antiquitatis), die vroeger over een groot deel van Azië en Europa verbreid was; dit dier bezat wel twee horens, doch de achterste was slechts een knobbel, terwijl de voorste spitse horen een lengte bereikte van 1.3 meter. Anderen denken hier aan het plaatdier (elasmotherium sibiricum), waarvan overblijfsels in Europa en Azië gevonden zijn en dat een reusachtigen horen op den kop droeg.

< >