Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Edward Irving

betekenis & definitie

werd den 4en Augustus 1792 geboren te Annan in Schotland, als zoon van een welgestelden leerlooier. Hij was van goeden aanleg, maakte vooral vorderingen in de wiskunde, was er docent in van 1810—T2 en tot 1819 rector van het gymnasium te Kirkcaldy.

Ondertusschen had hij theologie gestudeerd en de bevoegdheid tot preeken verkregen. Eerst roofde de gekunsteldheid van zijn taal den invloed van het gesproken woord.

Ook als hulpprediker van den Schotschen Dr Chalmers trok hij de opmerkzaamheid niet. In 1822 ging hij daarom maar naar Londen, toen de kleine, 50 zielen tellende, Schotsche gemeente aldaar, hem beriep.

En hier nu bleek het dat het preektalent van den statigen man met het gitzwarte haar en het met kracht gesproken woord aandacht won. Hij streefde naar een Christendom in meer heroischen, heldhaftigen stijl.

Zijn omvangrijk weten en rijke verbeeldingskracht stelde hij in dienst der prediking. Met name de ontwikkelden stroomden toe; een nieuwe kerk moest weldra worden gebouwd.

Beide instemming met zijn gebrachte woord en tegenspraak dreven hem al meer in de richting om van zichzelf te denken dat God iets bijzonders met hem voorhad. Heel het lauwe rationalisme van zijn tijd prikkelde ernstiger geesten om te hopen op vernieuwing en verlevendiging van de gaven des Heiligen Geestes.

Een rijk bankier, Henry Drummond, vereenigde op zijn buiten, Albury-Park, enkele uren ten Zuiden van Londen, sinds 1826 om zich onderscheidene mannen die zich ten doel stelden het onderzoek van de profetische geschriften van het Oude Verbond en de Openbaring van Johannes.

Als vrucht van dit onderzoek stelden zij hun conclusies vast.

De tegenwoordige bedeeling zou weldra moeten eindigen. Gods oordeelen waren aanstaande.

De zichtbare Kerk en Staat zou Hij vernietigen. De Joden zouden in hun land worden teruggeleid.

De oordeelen zouden eindigen in de oprichting van het duizend-jarig rijk en bij de stichting daarvan zou plaats hebben de wederkomst van Christus. Spoedig zou de Heere komen; die het geloofden moesten deze verwachting onder de volkeren verbreiden.Eén uit dezen kring nu kwam op de gedachte dat het niet weinig tot het aanzien en de vordering van hun beweging zou bijdragen indien het kon gelukken den gevierden Londenschen prediker Irving op hunne zijde te krijgen. En inderdaad gelukte dit, mee in verband' met Irvings lust tot al wat nieuw was en groot scheen. De eschatologische gedachten trouwens waarmee hij hier kennis maakte, boden hem een welkomen prikkel voor zijn ernstige prediking tot boete en bekeering. Weldra werd hij de ziel van de Alburyconferenties en van het tijdschrift: The Morning Watch, Journal of Prophecy. Overigens was hij niet de erkende leider der beweging; veelmeer hield hij zich op den achtergrond.

Maar toch ging van hem de invloed uit die de nieuwe leer deed ingang vinden. Reeds in 1825 wist hij, volgens berekeningen gegrond op Openb. XVI, te voorzeggen in welk jaar Christus wederkomen zou, nl. in het jaar 1864. De in Openb. XI : 3 genoemde 1260 dagen, zoo maar even in jaren veranderd, waren sinds Justinianus I juist met de Fransche Revolutie beëindigd en nu leefde men in het laatste der dagen. Dat Christus niet veel vroeger teruggekomen was, het was de schuld der Kerk die het vijfvoudig ambt van apostelen, profeten, evangelisten, herders en leeraars tot verval had laten komen.

Men verwachtte nu terugkeer van de buitengewone verschijnselen die den apostolischen tijd gekenmerkt hadden. En inderdaad, zoo waande men, die verschijnselen keerden weder. Er werd weer gehoord een spreken in wondere klanken, te vreemd om er eenige verklaring van te kunnen geven. Meermalen herhaalde het zich. En reeds werd weer beluisterd de roep, dien men overtuigd was dat de Geest ingaf: zend ons apostelen! Eerst geschiedde dit spreken in tongen bij gelegenheid van huisgodsdienstoefeningen. Maar na eenig aarzelen liet Irving de profetische stemmen ook in de kerkelijke godsdienstoefeningen aan het woord komen.

Dit leidde tot een breuk met zijn Kerk, aangezien het Presbyterium van zijn geboorteplaats Annan, aan hetwelk zijn zaak door de commissie uit de Generale Synode der Schotsche Kerk was opgedragen, hem deswege afzette. Trouwens, voor deze afzetting was de verstoring der orde in de godsdienstoefening niet de eerste, zelfs niet de voornaamste reden. Er was bij Irving ook geconstateerd afwijking van de belijdenis op een bepaald punt. Irving had zijn bijzondere gedachten aangaande de menschelijke natuur van Christus en maakte die ook publiek.

Hij oordeelde dat in Christus’ menschelijke natuur, evenals in de onze, neigingen tot de zonde werden gevonden, ofschoon Christus — anders dan wij — die neigingen altijd overwon. Het vleesch des Heeren noemde hij zondig; de verzoeking had hier haar aanknoopingspunt; de mogelijkheid had bestaan van Christus’ val. In alles toch, zeide hij, is Christus ons gelijk geworden. Het „uitgenomen de zonde” bepaalde hij tot de zondige daad. Vandaar dat er ook een soort wedergeboorte voor den Heiland noodig was geweest en Hij ook daarin ons ten voorbeeld mocht heeten. Hij vergat dat het éénzijdig en ongeoorloofd is het „zonder zonde zijn” van Christus, dat de Schrift leert, slechts op de daad te betrekken èn dat wij een volmaakt-reinen Middelaar noodig hebben ter zaligheid.

De eerste „Irvingianen” hebben deze dwalingen terzijde gelaten; bij vele Neo-Irvingianen zijn ze herleefd.

Na zijn afzetting kwam Irving met zijn hem trouw blijvende volgelingen in een zaal bijeen. Maar op den achtergrond kwam hij, toen door de profeten apostelen werden aangewezen en allengs het bovengenoemde vijfvoudig ambt, welks verval men betreurde, volledig herleefde. Irving heeft deze ontwikkeling meer geduld dan aangemoedigd. Na zijn afzetting moest hij door een apostel weer in het ambt worden gezet. Maar zijn ambt klom niet hooger dan dat hij het bracht tot „engel” van de hoofdgemeente te Londen, waarnaast weldra zes andere gemeenten verrezen, samen vormende de vernieuwing van de zeven gemeenten uit Johannes’ Openbaring. Maar apostel werd hij niet.

Zelfs de profetische gave bleef hem tot zijn diepe smart ontzegd (hoewel hij aan de andere zijde zich zoozeer zelf de ziel der beweging voelde dat hij ergens van „mijn” apostelen en profeten spreekt). Hij heeft veel strijd gekend en veel lijden doorgemaakt. Op zijn veertigste jaar zag hij er uit als een grijsaard. Zijn gezondheid bleek geschokt. Zijn geneesheer ried hem aan een verblijf in het Zuiden, maar profetische voorspelling gebood hem naar het Noorden, naar Schotland, te gaan waar massale bekeering hem als gevolg van te houden prediking werd toegezegd. Evenwel, het liep geheel anders af. Hij kwam in Schotland alleen om er te sterven.

Hij was een man versierd met de gave van het zich gemakkelijk te kunnen bewegen op elk terrein van het leven; een man die velen wist te winnen voor zijn eigenaardige inzichten; een man die meer predikte de dure roeping om den oorspronkelijken adeldom van het menschelijk geslacht weder te vertoonen dan den rijkdom der genade die zich over het verlorene ontfermt. Niettemin werd zijn oprechtheid en vroomheid door vriend en vijand erkend.

Zijn Kerk noemde zich niet bij voorkeur naar hem, schoon anderen zijn volgelingen gemakshalve gaarne als „de Irvingianen” betitelden, maar liever: de Heilige, Catholieke, Apostolische Kerk (zie het art. Apostolischen).

< >