is die richting in de wijsbegeerte welke stelt dat er in het heelal twee substanties of zelfstandigheden zijn nl. geest en stof, die niet uit elkander af te leiden zijn. In den mensch zijn beide substanties aanwezig: het lichaam is stof die georganiseerd is om als instrument voor de ziel te dienen, de ziel is een geest die met het lichaam tot een organisch geheel is verbonden.
In extremen vorm is het dualisme geleerd door Cartesius die meende dat geest en stof, ziel en lichaam elk voor zich naar eigen wetten werken en zelfstandig naast elkaar staan. Van dit dualisme gingen ook de Occasionalisten uit.
De Christelijke denkers leeren naar Gods Woord ook een dualisme, maar in een beperkten zin. Er zijn twee substanties, geest en stof, maar deze zijn met elkander verwant, omdat ze beide geschapen zijn door God.
In den mensch zijn de twee substanties tot een eenheid georganiseerd. De ziel oefent invloed uit op het lichaam en het lichaam op de ziel.
Aan dit metafysisch dualisme mag geen ethisch dualisme (tegenstelling van goed en kwaad) ondergeschoven worden, alsof de geest het beginsel van het goede, de stof het beginsel van het kwade zou zijn. In het Neoplatonisme d. i. in heidensche wijsbegeerte vinden we de vereenzelviging van het metafysisch en ethisch dualisme, maar het Christendom bestrijdt deze voorstelling ten sterkste.
De Heilige Schrift leert dat het kwaad in de wereld der geesten is ontstaan. Men kan zeggen dat het Christendom een dualisme van substanties voorsfaat, maar dan altijd met deze toevoeging, dat de twee substanties elkander verwant zijn, en met elkander verband houden, al is het tot dusver nog niet mogen gelukken dat verband te doorzién en begripsmatig te formuleeren.