Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Drijver

betekenis & definitie

Dit woord wordt in het Oude Testament aangaande menschen en dieren gebruikt, en steeds in ongunstigen zin.

In Job 39 : 10 is sprake van het getier der drijvers, dat de wilde ezel niet hoort en waarvan hij dus gelukkig verschoond is.

In Job 3 : 18 wordt dit beeld overgebracht op de menschen, en van de dooden gezegd, dat zij de stem des drijvers niet hooren.

In Exodus 3 : 7 en hfdst. 5 worden aldus de Egyptische opzichters genoemd, die via Israëlitische ambtlieden het volk tot den moeilijken arbeid aanzetten. (In Exodus 5 staat telkens „aandrijvers”).

Voorts worden in Jes. 3:12 Israëls leidslieden in minder gunstigen zin „drijvers” genoemd, terwijl in Jesaja 14 : 2 en 4 en Zach. 9:8 dit woord op Israëls vijanden wordt toegepast, die het volk onderdrukten.

In Jesaja 60 : 17 wordt beloofd, dat het herboren Israël geen drijvers meer noodig zal hebben om het recht met strenge hand te bewaren, want in plaats daarvan treedt de gerechtigheid, welke onbeperkt zal regeeren.

In Zacharia 10 : 4 komt het woord nog in het gunstigste licht te staan, want daar is sprake van de leidslieden van het verloste volk. Doch ook daar heeft het nog een minder goeden klank, omdat ermede bedoeld worden degenen, die het in den strijd zullen hebben voor te gaan.

Het woord beteekent dus steeds het met strengheid en tegen den wil der betrokkenen voortdrijven van vee of menschen of volkeren.

< >