staat in de Heilige Schrift meest in letterlijke beteekenis (Ex. 19 : 21, 24; 2 Kon. 3 : 26; 25 : 4; Jer. 39 : 2; 52 : 7; Job 28 : 4; Ps. 80 : 13; Pred. 10:8). In Gen. 38:29 staat het van Perez, die tegen de verwachting der vroedvrouw in het eerst geboren werd, zoodat deze zeide: „Hoe zijt gij doorgebroken? Op u is de breuke.” Van daar dat hij den naam van doorbreker ontving (Perez).
In Job 38 : 10 komt het woord voor ten opzichte der aarde die God als Schepper heeft doorgebroken met zijn besluit om een plaats voor de zee te bereiden.Eenige meerdere moeilijkheid geeft het woord „doorbreken” in Micha 2 : 13: „De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken ; zij zullen doorbreken, en door de poort gaan” enz.
Men heeft hier een Messiaansche profetie meenen te zien en aldus verklaard: „In den laatsten tijd zal ter bevrijding en verzameling van het volk Israëls een voor hen optreden, die in de gevangenisdeur inbreekt, zoodat de gevangenen achter hem door de muren der gevangenis breken en tot de poort der stad, waarin zij gevangen waren, kunnen uit- en intrekken, en hun koning zal voor hen uitgaan (naar Jeruzalem) ja, de Heere vooraan.” In deze verklaring ligt veel aantrekkelijks. De woorden zagen echter allereerst op de verlossing uit Babel, waarvan echter het tegenbeeld weer gevonden wordt in de verlossing van al Gods volk uit de macht der zonde en des duivels.
Andere uitleggers zien in den Doorbreker uit Micha 2 alleen den Redder, die aan het hoofd der ballingen de vijandelijke muren zal doorbreken, het bevrijde volk eerst in Jeruzalem inbrengt en daarna tot vele veroveringen zal uitleiden; of wel zij meenen dat de doorbreker ziet op de vijanden.
In ieder geval ligt in dezen tekst de gedachte, door onze vaderen op de kantteekening op de Staten-Vertaling weergegeven, „dat God alle vijandelijke beletselen van zijn genadewerk uit den weg zal ruimen, de baan klaar en de wegen open zal maken.”