Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Deeg

betekenis & definitie

Hebreeuwsch bazek, het bevochtigde, vloeibare,

I. In eigenlijken zin komt het voor in Exod. 13:34,39 en 2 Sam. 13:8.

II. In beeldspraak

1°. in Hos. 7 : 4. Beteekenis der plaats: de bakker is Pekah (2Kon. 15 : 10 v.v.), het hoofd der gezworenen in Samarië; hij verhit hun harten als de bakker den bakoven, nadat hij het deeg (het plan tot den koningsmoord) gemaakt heeft, en laat het deeg doorzuren (den aanslag rijp worden).
2°. In Rom. 11 : 16. 3°. In 1 Cor. 5 : 7 en Gal. 5 : 9, het nieuwe nog ongezuurde deeg in tegenoverstelling met het gezuurde.

< >