Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

De zeven Haagsche Heeren

betekenis & definitie

Zeven aanzienlijke Hagenaars, meerendeels leerlingen van Bilderdijk, en op één na allen rechtsgeleerden, dienden in 1842 een bezwaarschrift in, getiteld : Adres aan de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk over de Formulieren, de Academische Opleiding der predikanten, het Onderwijs en het Kerkbestuur. Opgesteld door Groen van Prinsterer, was het mede onderteekend door D. van Hogendorp, M.

B. H.

W. Gevers, A.

Capadose, P.J. Elout, J.

A. Singendonck en C.

M. van der Kemp.Ten aanzien van de Formulieren verlangden adressanten een duidelijke en stellige verklaring, waarbij door de aanneming der Formulieren op een onbekrompen, doch tevens ondubbelzinnige wijze, datgene als leiddraad van prediking en onderwijs zou worden erkend, wat de Nederlandsch Hervormde Kerk te allen tijde als wezen en hoofdzaak der Hervormde en Christelijke leer aangemerkt had, n.l. de volgende onveranderlijke waarheden : de genoegzaamheid der Heilige Schrift tot eenige kenbron en onfeilbare toetssteen van het geloof; God één in wezen nochtans in drie personen onderscheiden; de waarachtige en eeuwige Godheid van Jezus Christus; de waarachtige en eeuwige Godheid van den Heiligen Geest; des menschen val en onvermogen tot het ware goed; de erfzonde; de eeuwige verkiezing Gods; de voldoening van Christus voor ons; de rechtvaardigmaking alleen door het geloof in Hem ; de heiligmaking en de goede werken voortkomende uit den goeden wortel des geloofs; de algemeene Christelijke Kerk, die geweest is van het begin der wereld en zal zijn tot den einde toe, verwerpende alle dingen, die zijn tegen het zuivere Woord Gods, houdende Jezus Christus voor het eenige Hoofd; de rechtmatigheid der onderwerping aan de wettige overheid, door welke het God belieft ons te regeeren; de verwachting van het eeuwig oordeel, waarbij de geloovigen, uit genade, met eere en heerlijkheid worden gekroond.

Met betrekking tot de academische opleiding der predikanten toonden adressanten aan, welke anti-christelijke leer door de Groninger richting aan twee der drie vaderlandsche hoogescholen werd geleerd. Even goed en wellicht beter achtten zij het, de aanstaande predikanten te zenden naar de school der Rabbijnen, waar men ten minste eerbied voor het Oude Testament, of naar de Seminariën der Roomschen, waar men althans een Zaligmaker, die voor ons gestorven is, behoudt. Maar de leeraars op te voeden in de stelselmatige verloochening der leer, welker verkondiging hun opgelegd is, verdiende geen zachter naam dan verraad aan de dierbaarste belangen onzer kerk. Daarom vroegen adressansanten een stellige verklaring der Synode, dat de leer, welke door drie hoogleeraren in het tijdschrift Waarheid en Liefde voorgedragen werd, strijdig was tegen de Belijdenis der Hervormde Kerk en de zaligmakende leer der Heilige Schrift.

Naar aanleiding van het Koninklijk Besluit van 2 Januari 1842, waarbij aan de onderwijzers der jeugd ten strengste verboden was eenige uitlegging te geven of uitdrukking te bezigen, die voor andersdenkenden aanstootelijk zou kunnen zijn, verlangden adressanten een protest der Synode tegen deze verordening, als onvereenigbaar met een Christelijke opvoeding naar de leer der Nederlandsch Hervormde Kerk. De volksschool, zoo lieten zij zich uit, zal weldra nog slechts een oefenplaats voor lezen, schrijven en rekenen zijn; aldus zal het Lager Onderwijs hier te lande beneden dat van elke beschaafde natie staan. Het negatief toezicht der geestelijkheid kan niemand bevredigen, dewijl elke Gezindheid verwerpt wat haar aanstootelijk, en niet ééne Gezindheid behoudt wat haar noodzakelijk is. Zij wezen op de verbazende triumfen der Roomsche Kerk, inzoover thans Bijbel en Christelijke geschiedenis van het Vaderland prijsgegeven werd, terwijl het stelsel van afzonderlijke uren voor het godsdienstonderwijs zich veel beter vereenigen laat met een grootendeels werktuigelijken godsdienst dan met een godsdienst in geest en waarheid. Adressanten verklaren, dat de Hervormde Kerk het niet lijdelijk mag aanzien, wanneer een groot deel der kinderen, voor wier opvoeding zij aan hooger dan aardsche Machten verantwoordelijk is, op scholen gebracht wordt, waar een Christelijk gebed een aanstootelijkheid, de Bijbel een verboden boek, en het eerbiedig noemen van den Zaligmaker de meest ergerlijke uitdrukking is. Naar zij meenden moest de Kerk zelf eigene scholen oprichten, waar, ook zonder daartoe verlof van Roomsche priesters verkregen te hebben, naar kinderlijke bevatting en met het oog op den gekruisten Heiland, Gods zegen afgesmeekt, Gods lof gezongen, Gods Woord uitgelegd, Gods wil ingescherpt, Gods leiding met het vaderland en met de vaderlandsche kerk aangetoond wordt. En waar de oprichting van bijzondere scholen van de willekeur van plaatselijke en provinciale overheden is afhankelijk gemaakt, was het h. i. allereerst de taak der Synode, zich hiertegen, ten behoeve niet slechts der Gemeenten, maar van elk lid der kerk te verklaren; met de bescheidenheid welke den onderdaan, met de vrijmoedigheid welke den Christen, met den aandrang welke aan de voorstanders van erkende gezindheden voegt.

Wat eindelijk het Kerkbestuur betrof, vroeg het adres een aanmerkelijke herziening der kerkelijke reglementen, ter handhaving eener Christelijke kerktucht in leer en wandel, en ter voorbereiding eener kerkvertegenwoordigende Synode.

Groot was de verontwaardiging, die dit Adres wekte, vooral in de predikantenwereld. De onderteekenaars werden spottender wijze „de zeven Haagsche wijzen” genoemd. Dezelfde mannen, die met genoegen de kerkering en beboeting van Afgescheidenen hadden aangezien, — was het misschien het beschuldigend geweten, dat sprak ? — zagen nu de Spaansche Inquisitie komen, professor Hofstede de Groot aan een Hamansgalg opgeknoopt, menig evangeliedienaar op ’t schavot, en zijn kinderen zoekende brood, nadat de vrouw was omgekomen van verdriet. Maar door dit angstgeschreeuw liet het zevental zich niet afschrikken. Toen het van de Synode nul op zijn request ontving, wendde het zich, 31 Januari 1843 tot de gemeente, in een tweede Adres, nu rechtstreeks gericht aan de Hervormde Gemeente in Nederland. Dit adres, evenals het vorige door Groen van Prinsterer opgesteld, was ditmaal uitgedijd tot een lijvige brochure van 164 bladzijden, waarin met een overvloed van algemeen bekende voorbeelden, de ongeoorloofde tactiek der Synode werd aangewezen en het kerkgemeentelijk bewustzijn wakker geroepen. Vanaf dien tijd dateert dan ook de Kerkstrijd en de Schoolstrijd in de Nederlandsch Hervormde Kerk.

< >