werd in 1784 door Jan Nieuwenhuyzen te Edam gesticht tot verlichting van den minvermogende door verhandelingen en vooral door het schoolwezen. Voor het lidmaatschap was de naam Christen een voorwaarde.
Het eerste leesboek, door de Maatschappij uitgegeven, liep over het bestaan van God. Ze was steeds een uitstekend orgaan van den tijdgeest.
Uit de historie van het Nut toonde Dr A. Kuyper in De Nuts-beweging (1869) aan, dat ze drie perioden heeft doorgemaakt:1° van de Christelijk gekleurde,
2° van de kleurlooze, en
3° van de ontkerstende Maatschappij.
Door een ongemerkte metamorfose is ze zoo geworden het orgaan der moderne partij op staatkundig en kerkelijk gebied. Om haar lidmaatschap voor Joden, vooral voor Mohammedanen en Heidenen op Java open te stellen, lichtte zij de bepaling uit haar reglement dat alleen zij, die tot eenig Christelijk kerkgenootschap behoorden, als lid konden worden aangenomen. De scholen door de departementen der Maatschappij opgericht en daarom departementscholen geheeten, moesten om hun verbeterde leermethode als model-scholen dienen. Ook door het uitloven van prijzen meende de Maatschappij de verbetering van het onderwijs te moeten aanmoedigen. Daarenboven werden ter opleiding van onderwijzers kweekscholen opgericht te Amsterdam, Haarlem, Groningen, Rotterdam en Utrecht. Op de scholen der Maatschappij werd het z.g. „leerstellig godsdienstig onderwijs”, als strijdig met de nieuwe naturalistische paedagogiek, uitgesloten. De geest der Maatschappij was trouwens geheel opgenomen in de Schoolwet van 1806 met haar „maatschappelijke en Christelijke deugden”.