is een woord van Griekschen oorsprong. Het is gevormd van een werkwoord krinein dat „oordeelen, beoordeelen” beteekent.
Critiek wordt dan in tweeërlei zin gebruikt. Soms ziet het meer op de werkzaamheid van het beoordeelen, soms op het resultaat daarvan.
In enkele gevallen krijgt het een ongunstige bijbeteekenis; wat echter in het woord op zichzelf niet noodzakelijk ligt, getuige het spreken van „gunstige” en „opbouwende”, naast „ongunstige” en „afbrekende” critiek.Een zeer eigenaardige toepassing heeft het woord gekregen in den term „Schriftcritiek”. Deze Schriftcritiek is onder ons — en waarlijk niet ten onrechte — in hooge mate berucht en gevreesd. Toch hoede men zich voor een dreigend misverstand. Het verzet tegen de Schriftcritiek mag niet leiden tot de gedachte dat er bij de wetenschappelijke bestudeering van de Heilige Schrift van een „oordeelen” en „beoordeelen” geen sprake zou kunnen en mogen zijn. Ieder begrijpt toch dat er bij zulke wetenschappelijke bestudeering allerlei vragen aan de orde komen, waarop verschillende antwoorden gegeven kunnen worden, en dat dan een wikken en wegen, een overleggen van het voor en tegen, een oordeelen en beoordeelen noodzakelijk is. Er is niemand die een studie der Heilige Schrift „zonder oordeel des onderscheids” zou kunnen voorstaan.
Dat zou zeker niet strooken met den eerbied dien wij aan het Woord des Heeren schuldig zijn. Trouwens bij het allereenvoudigst Bijbelgebruik kunnen wij alreeds deze werkzaamheid van den menschelijken geest, om te oordeelen, niet missen. Herhaaldelijk moeten wij ons daar, zij het onder biddend opzien tot God zelf, een oordeel vormen over de vraag wat een bepaalde uitdrukking beteekent, enz. In zooveel sterker mate moet dit dus wel gelden voor de wetenschappelijke bestudeering der Heilige Schrift.
Meestal pleegt men onderscheid te maken tusschen lagere en hoogere critiek. Onder de lagere critiek verstaat men dan de tekstcritiek, het wetenschappelijk zich een oordeel vormen over den aard van den oorspronkelijken tekst. En onder de hoogere critiek verstaat men dan het geheel van allerlei studiën die zich bezig houden met het onderzoek naar den auteur en den ontstaanstijd der verschillende Bijbelboeken, en ook tot een beoordeeling van de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid zich uitstrekken. Wij hebben tegen deze geheele onderscheiding ernstige bezwaren. In de eerste plaats lijdt ze aan het gebrek dat ze de beoordeelende werkzaamheid van den menschelijken geest te sterk op den voorgrond plaatst, en daardoor den schijn geeft alsof het geheele wetenschappelijke onderzoek zou opgaan in critiek, wat zeker niet juist is. De critiek is slechts ééne zijde (zij ’t ook een onmisbare zijde) van den wetenschappelijken arbeid.
In de tweede plaats komt in de benaming „lager” en „hooger” een waardeering van tweeërlei wetenschappelijk onderzoek tot uiting, die niet gelukkig is te achten. Het schijnt beter dit waardeeringselement achterwege te laten en uitsluitend te spreken van de verscheidenheid van het hier bedoelde tweeledig wetenschappelijk onderzoek.
De tekstcritiek is noodzakelijk door het feit dat de oorspronkelijke handschriften des Bijbels reeds lang geleden zijn te loor gegaan en dat de tekst slechts tot ons is gekomen in allerlei afschriften, welke in later tijd daarvan zijn gemaakt door feilbare menschen, zoodat ze niet altijd zonder afwijkingen van het oorspronkelijke zijn, en onderling dikwerf verschillen. Deze Goddelijke beschikking moge ons voor moeilijkheden plaatsen, wij hebben daarin echter Zijn wijsheid te erkennen en te eerbiedigen. Door vergelijking van de verschillende handschriften en met behulp van bestaande oude vertalingen tracht de tekstcritiek zooveel mogelijk den oorspronkelijken tekst te benaderen. Zelfs mag zij, zij het ook met groote omzichtigheid, althans bij het Oude Testament, ook gebruik maken van de z.g. conjectuur (zie het artikel Conjecturale critiek). Dat voor dezen wetenschappelijken arbeid de benaming tekst critiek zeer gepast is, springt in het oog; hoofdzaak is toch tusschen de verschillende bestaande lezingen te schiften en te oordeelen. Mits men daarbij echter wel in het oog houde dat tekstcritiek geen critiek geeft op den Bijbeltekst zelf, maar alleen op de overlevering van dien tekst, welke feilbaar menschenwerk was. Critiek op de Schrift is de tekstcritiek evenmin als de verbetering van drukfouten in onze gedrukte Bijbels.
Wanneer wij nu in de tweede plaats letten op de zoogenaamde hoogere critiek, moeten wij beginnen met op te merken dat een wetenschappelijk onderzoek naar auteur, tijd en ontstaanswijze van de verschillende Bijbelboeken allerminst te veroordeelen is. De Heilige Schrift is niet kant en klaar door hemelboden tot ons gebracht, maar door menschen onder de inspiratie des Heiligen Geestes op zeer menschelijke wijze tot stand gekomen. Verschillende personen hebben in zeer verschillende tijden de onderscheidene Bijbelboeken geschreven, ze hebben daarvoor dikwijls verschillende bronnen gebruikt; anderen zijn opgetreden als verzamelaars, enz. Het is daarom voor de volledige kennis van het organisme der Heilige Schrift noodzakelijk in dezen geheelen wordingsgang der Bijbelboeken een zoo nauwkeurig mogelijk inzicht te verkrijgen. En bij het wetenschappelijk onderzoek dat ten doel heeft dit inzicht te verwerven, is de geloovige onderzoeker niet gebonden, gelijk men menigmaal voorgeeft, om bij bepaalde van te voren reeds vaststaande resultaten uit te komen. Wat den geloovigen onderzoeker bindt, is alleen het geloof in de Goddelijkheid der Heilige Schrift.
Dit is zijn uitgangspunt, waarin hij bewust positie kiest. Maar men dwaalt ten zeerste, indien men meent dat een Schrift-onderzoek mogelijk zou zijn, waarbij de onderzoeker neutraal zou staan tegenover de Heilige Schrift, leder Schriftonderzoeker heeft reeds van meet af innerlijk een bepaalde positie ten opzichte der Heilige Schrift ingenomen, hetzij hij haar als Goddelijk erkent, hetzij hij uit een overtuiging leeft waardoor hij haar Goddelijkheid niet kan erkennen. Behoudens dit geloof in de Goddelijkheid der Schrift, staat overigens de geloovige Schriftonderzoeker volkomen vrij tegenover de vele en velerlei vragen die zich in betrekking tot hare wordingsgeschiedenis voordoen. Zelfs de oude, reeds van de Joden afkomstige, overlevering omtrent auteur en tijd van verschillende boeken, is, ook al mag geen ernstig wetenschappelijk onderzoeker deze lichtvaardig voorbijgaan, geenszins bindend, wijl niet van Goddelijken maar van zuiver menschelijken oorsprong. Wat echter de ernstigste bedenkingen tegen de z.g. hoogere critiek heeft wakker geroepen, is het feit, dat vele onderzoekers bij hun onderzoek naar het ontstaan en de verzameling van de Bijbelboeken tot zulke conclusiën gekomen zijn, dat daardoor de geloofwaardigheid van den Bi]bt\-inhoud werd aangerand. Hierbij heeft ongetwijfeld de menschelijke geest de hem gestelde perken schromelijk overschreden; hij werpt zich op tot een beoordeelaar van Gods Woord en aarzelt niet God tot een leugenaar te maken.
Iedere voorstelling omtrent de wordingsgeschiedenis van den Bijbel waardoor de waarheid van dien Bijbel zelf wordt weersproken, moet worden weerstaan. Nog erger is, dat men in de z.g. hoogere critiek opzettelijk en welbewust over den Bijbel-inhoud is gaan oordeelen, en zich heeft opgemaakt om te beoordeelen of, wat de Schrift zegt, al of niet waar is. Hier past geen critiek: wat God zegt hebben wij geloovig te aanvaarden, daarover mogen wij ons geen oordeel aanmatigen. Maar het hoogste toppunt heeft de critiek bereikt wanneer zij ten laatste de vraag zelve heeft willen beantwoorden, of de Bijbel al of niet het Woord Gods zou zijn. Hier is de vraagstelling zelve alreeds verkeerd. Nog daargelaten dat een onpartijdig en onbevooroordeeld onderzoek omtrent dit punt onmogelijk is, wijl, gelijk reeds gezegd, elk Schriftonderzoeker reeds positie gekozen heeft, moet reeds het stellen van de vraag worden afgewezen.
Om het even hoe het antwoord mocht uitvallen, zelfs al zou het antwoord eens luiden ten gunste van de Goddelijkheid der Schrift, is het af te keuren dat de mensch zich opwerpt om erover te oordeelen of het Goddelijke wel Goddelijk is. Het ligt ten eenenmale buiten de bevoegdheid van den mensch om zulk een onderzoek in te stellen. Deze verschillende genoemde bezwaren hebben vooral de z.g. hoogere critiek onder de gangbare aanduiding van de Schriftcritiek gevreesd gemaakt. Niet ten onrechte is daartegen al jaren lang gewaarschuwd. Wij moeten daartegen zoo beslist mogelijk positie blijven nemen.