Dit woord is afgeleid van clerus. In de Roomsche kerk is clerus de orde van de geestelijken.
Onder clericalisme in engeren zin moet daarom verstaan: 1° de overheersching van de geestelijken over de leeken, m. a. w. het stelsel, volgens hetwelk het aan den clerus, als de eigenlijke, actieve kerk en middelares tusschen God en den zondaar, toekomt vast te stellen, wat wij hebben te gelooven en te doen; 2° het tot op zekere hoogte oefenen van heerschappij door de kerk over den staat. Het woord wordt echter ook in een ruimeren zin gebruikt.
Zoo verweet men van liberale zijde meermalen aan de Protestantsche Christelijke Staatspartijen, dat zij clericaal waren, dat is dus: dat zij streefden naar de overheersching eener publieke kerk over den staat. Dit geschiedde echter geheel ten onrechte.
Volgens de antirevolutionaire beginselen is de overheid wel in hare consciëntie gebonden aan de wet Gods, maar is zij niet afhankelijk van een bepaalde kerk. Terecht merkten Groen van Prinsterer en Kuyper op, dat feitelijk de liberalen clericalen waren, omdat zij uit de hoogte neerzagen op alles wat van hunne theorieën afweek; omdat zij in de practijk eischten, dat de staat het orgaan zou zijn, om hun (on)geloofsleer aan het volk op te dringen; en omdat zij andersdenkenden op indirecte wijze de vrije uiting der consciëntie beletten.