Onder dezen naam teekent men die richting in de Christelijke kerk, welke op grond van Openb. 20 : 1—6 gelooft, dat voor het laatste oordeel Christus eerst zal komen en Satan duizend jaar gebonden zal worden. In dien tijd zal Christus met de reeds opgestanen (eerste opstanding) over de gansche aarde regeeren.
Daarna komt Christus voor de tweede maal. Deze voorstelling is bij sommigen ontaard in grof-zinnelijke verwachting omtrent de toekomst en bij anderen meer binnen de perken van een geestelijke beschouwing gebleven.
Dit staat daarmede in verband, of men de toekomst meer uit het oogpunt van stoffelijk welzijn dan wel van geestelijk genot opvat. Dikwerf wordt dan met de leer van het duizendjarig rijk verbonden de gedachte, dat het Joodsche volk naar Palestina zal wederkeeren, den tempel herbouwen zal en Jeruzalem het middelpunt van het Godsrijk op aarde zal wezen.Wanneer we de geschiedenis dezer leer van naderbij bezien, dan blijkt ons, dat in de oude kerk, vooral toen de vervolging hevig woedde, velen chiliastische gedachten koesterden. Dat vond zijn verklaring eenerzijds in den droeven toestand, waarin de Christenen verkeerden, maar anderzijds in de levendige hope op de wederkomst van Christus.
Toen de kerk uit haar verdrukking verlost werd onder Constantijn, trad de leer van het duizendjarig rijk op den achtergrond. De voorzeggingen der profeten begon men in geestelijken zin te verklaren en velen achtten, dat het duizendjarig rijk met Constantijn aangevangen was. Zoo o.a. Augustinus, De Civitate Dei. Gedurende de Middeleeuwen bleef deze beschouwing de heerschende, alhoewel sommige secten weder de aloude idee van het duizendjarig rijk op den voorgrond stelden.
De Reformatoren bleven in hoofdzaak bij de heerschende meening der Middeleeuwen. Toen de Anabaptisten verkondigden, dat zij een Messiasrijk gingen stichten, een nieuw Jeruzalem op aarde, en bij hun prediking de daad voegden (denk aan de catastrofe in Münster), zagen de Reformatoren zich gedrongen, om hun gevoelen omtrent de toekomst van Christus’ rijk nader te ontwikkelen. Dit geschiedde ook in de belijdenisschriften b.v. in de Confessio Augustana XVII en de Confessio Helvetica posterior II. Zoowel de Lutherschen als de Gereformeerden wilden van geen tusschentoestand tusschen den huidigen toestand der kerk en haren volmaakten toestand na het oordeel weten. Zij ontkenden een duizendjarig rijk. Toch kwam die leer later weder bovendrijven, maar in gansch verschillenden zin.
In den tijd van het Piëtisme begon men weder chiliastische meeningen te verbreiden (Bengel, Auberlen). Evenwel de Piëtisten, hoewel zij over die toekomst veel fantaseerden, verwachtten alleen vóór Jezus’ wederkomst een tijdperk van rust en grooten bloei der kerk. Ook in de Gereformeerde kerken begon men weder over het duizendjarig rijk te spreken. In de dagen van het Réveil in Nederland en ook daarbuiten werden allerlei bespiegelingen over dat rijk ten beste gegeven, niet het minst door die Christenen, die vroeger tot het Jodendom hadden behoord en die nog altoos van een bijzondere positie van Israël als volk in de toekomst droomden (Da Costa e. a.).
Gansch anders waren de zinnelijke voorstellingen, welke sommige secten aan de leer van het duizendjarig rijk verbonden. Vooral moeten hier genoemd worden de Irvingianen of Apostolischen (niet de Apostolische zendingsgemeente, die zich om de toekomst niet zoozeer bekommerde). Ook moeten hier genoemd worden de Adventisten en tal van secten, die haar bakermat in Noord-Amerika hebben, waar meer dan in menig ander deel der wereld nieuwe leeringen spoedig ingang vinden.
De groote fout van het Chiliasme is, dat het
1° geen acht geeft op het verband, waarin Openb. 20 : 1—7 voorkomt in den Bijbel;
2° vergeet, dat alle getallen in de Openbaring van Johannes een symbolische beteekenis hebben.
Het getal 1000 = l0 X 10 X 10, geeft een zekere volheid te kennen. Gedurende dien tijd, die natuurlijk geen 1000 jaren omvat, zal de macht des Satans gebonden liggen aan de macht van Sions koning, en daarna zal er heftige strijd ontstaan, een laatste poging van Satan, om te overwinnen.
Wie dat nu onbevooroordeeld leest, zal aanstonds toegeven, dat dit de eenig juiste verklaring is. Sinds Jezus’ komst op aarde ligt Satan gebonden, vooral na Jezus’ hemelvaart, onder de macht des Konings. Het Christendom heeft getriumfeerd over zijn vijanden en de kerk heeft heerlijk gebloeid. Maar wij gaan nog een bangen strijd tegemoet. Daar zal Jezus ons doorhelpen en dan komt Hij, niet voor de tweede maal, maar voor de eerste maal. Dan komt de dag des oordeels.
Alle grof-zinnelijke voorstellingen omtrent de toekomst moeten verre van ons blijven. Geen nieuw-Jeruzalem op aarde, voordat Jezus wederkomt. De hemelen moeten Hem ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen (Hand. 3 : 21). Zelfs leert de Schrift ons niet, dat er voordat Jezus wederkomt een tijdperk van bloei voor de kerk zal aanbreken (Luc. 18 : 8). Men mag de profetieën, die betrekking hebben op het eeuwig vrederijk van den Heere Jezus Christus niet laten zien op den tijd voor zijn wederkomst. Anders komt men aanstonds tot chiliastische voorstellingen.