Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Cherub

betekenis & definitie

De cherubs zijn hemelsche wezens, in het Oude Testament vermeld als dragers en bewakers der goddelijke heerlijkheid. Zoo wordt de troon der goddelijke heerlijkheid gedacht te zweven op de cherubs, die zelf op de vleugels van den wind door het luchtruim gaan.

De bestuurder van den z.g. troonwagen is onzichtbaar achter de dichte wolken. Vandaar dat in Ps. 18:11 de cherub in parallelie staat met den wind en in Ps. 104 : 3 en Jes. 19 : 1 van den Heere gezegd wordt, dat Hij rijdt op een wolk en daarvan zijn wagen maakt, welke gedachte ook aan Deut. 33:26 en Ps. 68:34 ten grondslag ligt.Als bewakers der goddelijke heerlijkheid vinden we de cherubs op het verzoendeksel der ark (Ex. 25 : 18v.v.), terwijl ook in het voorhangsel, dat het Allerheiligste afsloot, en in de banen, welke den tabernakel omgaven, op kunstige wijze cherubs waren ingeweven (Ex. 36 : 8,35). Ook op de wanden van Salomo’s tempel waren ze aangebracht (1 Kon. 6 : 29).

Nauw met dit laatste verwant is de voorstelling van Gen. 3 : 24. Hier zijn ze naast het vlammend zwaard, dat zich heen en weer wendt en blijkbaar een zinnebeeldige voorstelling is van den goddelijken toorn, bewakers van de plaats, waar des Heeren heerlijkheid zich eertijds zoo rijkelijk openbaarde.

Het is moeilijk zich een denkbeeld te vormen van de gestalte, waaronder Israël zich deze hemelsche wezens heeft gedacht. Van de cherubs der ark wordt niets anders gezegd dan dat ze een (menschelijk?) aangezicht hadden, dat naar het verzoendeksel was gekeerd, en dat ze het verzoendeksel met hun twee naar boven uitgespreide vleugels beschutten. Van hun gestalte hooren we niets. Van de cherubs, welke in Salomo’s tempel uit architectonische overwegingen aan de wanden van den dëbïr (Statenvertaling : aanspraakplaats) waren aangebracht, worden alleen de twee uitgespreide vleugels vermeld. De breedste beschrijving vinden we in het roepingsvizioen van Ezechiël (hfdst. 1), wiens symboliek overigens onder den invloed staat van Babylonische voorstellingen. Hier worden ze geteekend als gelijkende op „dieren”, hoewel van menschelijke gedaante, met vier aangezichten (mensch, leeuw, stier en arend) en vier vleugels, waarvan twee het lichaam bedekken en twee den troon Gods schijnen te dragen.

Ze rusten op één recht been, dat uitloopt in een halven bal, zoodat ze zonder zich te wenden kunnen gaan waarheen de Geest hen drijft. In 10:15 worden deze „dieren” cherubs genoemd.

Indien, gelijk waarschijnlijk is, het Hebreeuwsche woord „keroeb” (cherub) van denzelfden woordstam afkomstig is als het Assyrische kuribu (spreek uit: koériboe), den naam der beschermgeesten, door de Assyriërs bij den ingang hunner heiligdommen geplaatst, dan worden deze hemelsche wezens door dezen naam aangeduid als de „machtigen”, de „verhevenen”. Dat het woord këroeb in taalkundig verband zou staan met het Grieksche woord „grups”, den ook uit de heraldiek bekenden vogel „grijp”, is niet waarschijnlijk.

< >