Een landschap in Klein-Azië. In het Oosten lag: Groo.t-Armenië, waarvan het door den Eufraat gescheiden was.
In het Noorden : Klein-Armenië, Pontus, Galatië. In het Westen: Lykaonië.
In het Zuiden: Cilicië en Syrië. Het was een hoog land met vele bosschen.
Er werd akkerbouw uitgeoefend, maar men deed er ook veel aan schapen- en paardenfokkerij. De bewoners schijnen oorspronkelijke Hethieten geweest te zijn.
Later maakte Cappadocië deel uit van het Medische en daarna van het Perzische rijk. Bij den ondergang van het laatste en na den dood van Alexander kreeg het een eigen dynastie, welker grondlegger Ariarathus I was.
Later betwistten de koningen van Pontus (Mithradates), Armenië (Tigranus) en de Romeinen elkander de oppermacht. De inwoners werden voor zeer dapper gehouden, maar stonden ook bekend als trouweloos.
Met de Kariërs en de Kretenzen stonden zij bekend als te behooren bij de „drie slechtste k’s”.
In het Nieuwe Testament wordt Cappadocië genoemd in Hand. 2:9; 1 Petr. 1:1.
Sinds 17 n. Chr. was het door keizer Tiberias tot een Romeinsche provincie gemaakt.
Men vond er Joden uit de diaspora en al zeer vroeg werden er Christenen aangetroffen.