is de heiligverklaring van een zalige door den paus. In de oude kerk was zulk een bijzondere heiligverklaring door een kerkelijke autoriteit onbekend, terwijl ook de Orthodox-Oostersche kerk zulk een canonisatie niet kent.
Wel waren er in den ouden tijd personen, die door het volk reeds tijdens hun leven als heiligen werden geëerd, of die na hun dood in een bepaald deel der kerk als heiligen werden aangeroepen om de belangen der bidders bij God te bepleiten, maar voor de heiligverklaring was geen juridisch proces noodig. De bisschoppen gaven hun goedkeuring om iemand als heilige te eeren en in sommige gevallen hechtte de paus hieraan zijn zegel.
Het was paus Alexander III, die in 1170 een besluit uitvaardigde, dat niemand zonder uitdrukkelijk verlof van de Roomsche kerk als heilige mocht worden vereerd. Omdat sedert dien tijd vele bisschoppen nog voortgingen met de canonisatie van een persoon in hun eigen gebied, gaf Urbanus VIII in 1625 en 1634 onderscheidene verordeningen, waarbij de heiligverklaring als een uitsluitend recht van den paus werd bevestigd, en de wijze van heiligverklaring in bijzonderheden werd vastgesteld.De canonisatie of de heiligverklaring is sedert de door het hoofd van de kerk gegevene uitspraak, dat een dienaar Gods (Servus Dei) als een heilige (Sanctus) beschouwd, op de lijst (album, catalogus) ingeschreven en in en door de kerk moet worden vereerd. Hiervan onderscheiden is de zaligspreking (beatificatio), welke bestaat in de verklaring van den paus, dat een gestorvene als een zalige moet worden beschouwd en dat zijn vereering in een beperkt deel van de kerk geoorloofd is. De zaligspreking gaat thans steeds aan de heiligverklaring vooraf. Bij de canonisatie wordt een einduitspraak over de heiligheid gegeven, waarbij de voor de heiligen voorgeschreven cultus aan de geheele kerk wordt bevolen, terwijl bij de zaligverklaring nog slechts een voorloopig oordeel wordt uitgesproken. Vereischt is voor de heiligverklaring een volledig bewijs van de heiligheid van den dienaar Gods en van de door hem verrichte wonderen.
De gewone gang van het proces, dat hierbij gevolgd wordt, is deze. Eerst wordt door den bisschop, in wiens bisdom hij geleefd heeft, een nauwkeurig onderzoek ingesteld of de gestorvene in een bijzondere reuk van deugd en wonderkracht heeft gestaan, en of hem tot nog toe op een ongeoorloofde wijze vereering is geschonken. Indien de heldendeugd en de wonderkracht van den gestorvene vaststaat, dan worden de stukken naar de congregatio rituum (de rituscongregatie) in Rome gezonden, welke onderzoekt of een zaligverklaring geoorloofd is. Wanneer het resultaat gunstig is, geeft de paus, in den regel eerst 10 jaren nadat de acten van het onderzoek naar Rome zijn gezonden, verlof aan de congregatie van het eigenlijke proces om de zaligverklaring te openen. In drie verschillende zittingen der congregatie onder voorzitterschap van den paus wordt dit onderzoek verricht. En wanneer niets meer aan de zaligverklaring in den weg staat neemt de paus zelf de beslissing en verklaart den eerwaardige (venerabilis) voor zalig (beatus).
Deze plechtige publicatie van de zaligverklaring heeft plaats in de basilica vaticana. Wanneer daarna door den zalige bij vernieuwing wonderen zijn verricht (twee wonderen zijn voldoende voor de zaligverklaring, daarna nog twee voor de heiligverklaring) volgt de heiligverklaring (canonisatie), wanneer de paus den zalige ex cathedra voor heilig verklaart. Dit geschiedt met bijzondere plechtigheden in de basiliek van het Vaticaan.