Onder buiten-kerkelijk Christendom is in het algemeen die strooming te verstaan, die zich van de kerk als instituut afkeert, een kerkelijke gemeenschap met ambten etc. niet noodig acht, en het individualisme op religieus terrein verkiest boven de saambinding der gemeenschap. Dit buitenkerkelijk Christendom heeft zich in den loop der eeuwen op verschillende wijzen geopenbaard.
Het komt voor in al die secten en groepen, die met de officiëele kerk breken, en zelfs alle kerk en kerkvorm verwerpen. Hiertoe behooren in de oudheid de Montanisten en de Priscillianen ; in de middeneeuwen de Katharen en de Albigenzen; ten tijde der hervorming de Zwickauer profeten, en in later eeuwen b.v. de Kwakers en met name de Darbisten.
Ook vinden we het buiten-kerkelijk Christendom bij allen, die den kerkvorm nog wel noodig achten, maar den tegenwoordigen toestand der kerk zoo droef vinden, dat zij zich in eigen kleinen kring terugtrekken. Deze „onkerkelijken” ontmoeten we in de conventikels van vroeger en later tijd; in de bekende gezelschappen, en in de piëtistisch-getinte en valsch-mystieke kringen, waar het individualisme hoogtij viert.
Een derde vorm van buiten-kerkelijk Christendom komt voor bij velen in dezen tijd, die niet alleen tegenover het dogma, maar ook tegenover den kerkvorm indifferent staan. Hun subjectivisme leidt zelfs tot onkerkelijkheid onder de leuze van Christendom boven geloofsverdeeldheid.
Men hecht meer waarde aan religieuse meetings en conferenties, en ontkent de noodzakelijkheid van de kerk en de zuiverheid van kerkvorm. Dit buiten-kerkelijk Christendom is niet naar de Schrift.
Het instituut is ons in Gods Woord geboden. Wel moet echter erkend worden, dat in dit buiten-kerkelijk Christendom niet zelden innig geloof wordt aangetroffen, en dat het trots zijn gebreken meermalen als een correctief op het kerkelijk leven gewerkt heeft.