I. Het buigen der knieën, een gebaar van eerbewijzen aan menschen (2 Kon. 1:13; Esth. 3 : 2, 5; Hand. 10 : 25), van aanbidding en goddelijke vereering van afgoden (lKon. 19:18), van God (Jes. 45:23; Psalm 22:30; 2 Kon 2 : 18; 29 : 29), den Vader (Ef. 3 : 14), van Jezus Christus (Fil. 2 :10), spottend (Matth. 27: 29).
II. Het buigen van den rug, van onderworpen vijanden, (Rom. 11 : 11), van den nek van ossen (Sir. 7 : 25), is een zinnebeeld voor verootmoediging, (vgl. Job 9 : 13; 40 : 7; Ps. 44:26).
III. Buigen van het recht (1 Sam. 8 : 3), ongerechtigheid en partijdigheid in het gericht, dikwijls ten gevolge van omkooping door geschenken (Job 36 : 18), buigen = partijdig maken. De wet waarschuwt dikwijls tegen het buigen van het recht der armen, vreemdelingen en weezen (Exod. 23 : 6; Deut. 16 : 19, 24 : 17, 27 : 19, vgl. Spr. 17 : 23; Jes. 10 : 1).