Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Boden

betekenis & definitie

I. Boden der menschen zijn dienaars, waardoor iemand, mondelijk of schriftelijk, tijdingen, verzoeken of bevelen (boodschappen) aan anderen toezendt (Gen. 32 : 3,6; Spr. 25:13; 26 : 6), zoowel in particuliere zaken als in staats- en krijgsaangelegenheden: de verspieders van Jericho (Joz. 6 : 17; Jac. 2 : 25), de boden van Hiram aan David (2 Sam. 5:11), van Achaz aan Tiglath Pileser (2 Kon. 16 : 7), de boden van den opperschenker (Jes. 37 : 10 v.v., vgl.

Nah. 2:14; 2 Kon. 19:23), de boden van Hiskia aan den Assyrischen veldheer (Jes. 33 : 7; 2 Kon. 18 :18), het Babylonische gezantschap aan Hiskia (2 Kon. 20 : 12). Boodschap staat dikwijls ook als gezantschap, als verzamelnaam voor boden (Num. 20 : 14; Jes. 18 : 1 v.v.; 30 : 4; 57 : 9; Luc. 14 : 31).

Van den tijd van David af hadden de koningen rijks- en staatsboden, die loopers (trawanten 2 Kron. 30 : 6), Crethi en Plethi (2 Sam. 20 : 23), heetten en de koninklijke bevelen mondeling of in brieven in het land verbreidden. De Perzische rijksboden waren door het groote rijk gestationeerde ruiters. II. Boden Gods heeten

1. de Engelen (Job 4 : 18); het Hebreeuwsche woord voor Engelen is eigenlijk boden.
2. De profeten (1 Kon. 14 : 6; Jes. 6:8; 18 : 2; 44 : 26).
3. De Messias (Jes. 42 : 19).
4. De vredesboden, de apostelen (Jes. 52 : 7; Efeze 6 : 20), boodschappers of vredesonderhandelaar (2 Cor. 5 : 20).
5. Menschen, die goddelijke strafgerichten voltrekken (Ezech. 30 : 9).

< >