(huis der zon).
I. Zonder twijfel het (Joz. 19 : 14) in samenhang met de steden van denzelfden naam genoemde Irsemes (zonnestad), lag op de grens van Juda en Benjamin (Joz. 15 : 10) in den hoek, die naderhand aan den stam Dan werd toegewezen (19 : 41); het was echter een priesterstad (Joz. 21 :16; 1 Kron. 7 : 59), vandaar dat ook de inwoners bij de aankomst van de arke des verbonds offerden (1 Sam. 6 : 15). Deze werd uit de naburige stad der Filistijnen, Ekron, door koeien zonder leiding gebracht. Door een misgreep binnen hare muren met betrekking tot haar gepleegd, ontstond een plaag, die „70 man en 50.000 man” (Hebr.) wegrukte. Er staat echter niet, dat de gedooden allen van Beth-Semes, maar dat zij van het volk (Israël) zijn geweest. En dan is het gemakkelijk te begrijpen, dat op de tijding van de terugkeering der ark des verbonds veel volk tezamen stroomde, en dat juist op zulk een smartelijke wijze werd herinnerd aan de niet te genaken heiligheid Gods en den eerbied jegens Hem. Robinson verzekert bovendien, dat hij in de overblijfselen een der groote steden van Palestina heeft gevonden. Zij liggen tegenover het tegenwoordige dorp Aïn-Semes over hetWadySurar, de grootste der valleien, die uit de streek van Jeruzalem in bogen en veelvuldige vertakkingen naar de kust toeloopen, bij het begin der vlakte, omtrent 5—6 uren van Jeruzalem in de richting naar Askalon. Later woonde hier een bestelmeester van Salomo (1 Kon. 4 : 9); onder Amazia viel hier de ongelukkige veldslag voor tegen Joas (2 Kon. 14 : 11); de Filistijnen ontnamen het aan den koning Achaz (2 Kron. 28 : 18).
II. Een stad in den stam Naftali (Joz. 19 : 38), op de Kanaanieten niet veroverd (Richt. 1 : 33).
III. Een stad in den stam Issaschar (Joz. 19 : 22).
IV. Het Egyptische Heliopolis, anders On genaamd (Jer. 43 : 13).