Een Macedonische stad, waar Paulus een korten tijd vruchtbaar heeft gearbeid, nadat de Joodsche vijandschap hem uit Thessalonica had verdreven (Hand. 17:10—14). Zij lag in het district Emathia, aan den Oostelijken voet van den berg Bermius, omstreeks 30 mijlen Zuidelijk van Pella, en 50 Zuid-Westelijk van Thessalonica.
Het was een oude stad, gelegen in een vruchtbare streek, met een aanzienlijke bevolking ; tegenwoordig draagt zij den naam van Verria of Kara Feria. De joodsche bewoners in Paulus’ tijd waren niet alleen talrijk genoeg om een eigen synagoge te hebben, evenals die in Thessalonica, maar zij worden ons ook beschreven als edeler dan deze, inzooverre zij bereid waren het gepredikte woord aan te nemen en dagelijks hetgeen zij hoorden te onderzoeken bij het licht van hun eigen schriften.
Vele Joden geloofden en van de vrouwen van Grieksche nationaliteit en van aanzien niet weinige. Toen Joodsche ijveraars van Thessalonica daarheen kwamen en nieuwe onlusten verwekten, zonden de pas bekeerde „broeders” Paulus uit de stad naar de zee, om vandaar naar Athene te gaan, maar Silas en Timotheus bleven aldaar.
Sopater, een van Paulus’ helpers, was uit Berea afkomstig (Hand. 20 : 4). Volgens de overlevering was Onesimus de eerste bisschop van de kerk aldaar.
