De Beghijnen waren vrije vereenigingen van vrouwen, die de drie kloostergeloften aflegden, maar niet voor het leven. Zij waren aan die geloften slechts voor zoolang gebonden, als zij tot de vereeniging behoorden.
Wanneer zij uit de vereeniging traden, hadden zij vrijheid om zich in het huwelijk te begeven. Zij leefden in zoogenaamde Beghijnenhofjes, een groep van kleine huizen, welke door een gemeenschappelijken muur omgeven waren.
De zusters genoten vrije woning, vuur en licht. In haar overig onderhoud moesten zij voorzien door handenarbeid.
Zij mochten wel gaven aannemen, maar niet vragen. Dikwerf deden zij dienst als krankenverpleegsters, bij de rijken voor geld en bij de armen voor niets.
Het doel dezer vereenigingen was, om vrouwen en jonge dochters op te wekken tot een vroom en kuisch leven en tot den dienst der barmhartigheid. Het was het kloosterstempel op het gewone samenleven gedrukt.
De eerste Beghijnenhof werd gesticht door Lambertus le Bègue, een priester en volksprediker in Luik. Van dezen priester ontvingen zij ook haar naam.
Het is niet juist den naam Beghijnen af te leiden van „beggen” of bedelen (het Engelsche to beg). Sinds de 12e eeuw ontstonden, vooral in Nederland en Duitschland, vele van deze vereenigingen.Naar het voorbeeld dezer vrouwenvereenigingen ontstonden ook vereenigingen van mannen, Begharden genoemd. Deze leefden ook tezamen en zij hielden zich bezig met handenarbeid, doorgaans met weven. Ook bij deze vereenigingen ziet men het doel om het kloosterstempel te drukken op alle levensverhoudingen. Zij stonden in verband met de Tertiarii onder de Franciscanen. Vandaar dat zij bij de Dominicanen niet in eere waren. Over het lot der Begharden zie men het artikel Broeders en zusters van den vrijen geest.