Onder de steenen, die reeds in overoude tijden, zoowel in Europa als in Azië, goddelijke eer genoten, zijn vooral merkwaardig de kiezelsteenen die, door stroomend water van beken en rivieren glad geschuurd, als zetels van geesten (steengeesten, watergeesten, geesten van voorouders) beschouwd werden. Deze steenen werden met allerlei roode en bruine figuren beschilderd en of als huisgoden in de woningen (grotten) geplaatst öf als tooversteenen (amuletten, talismans) op het lichaam b.v. aan den hals gedragen.
Ten einde de in deze steenen huizende geesten gunstig te stemmen en hen te bewegen den bezitter of drager tegen allerlei ongeval (ziekte, ongeluk, hongersnood, invloed van booze geesten) te beschermen, werden hun offers gebracht en werden te hunner eer nu en dan mysteriën gevierd. Zulke beschilderde kiezelsteenen of beeksteenen werden het eerst gevonden in de jaren 1892—1896 door denFranschen oudheidkundige Edouard Piette en wel in de grot van Mas d’Azil aan den linker oever der Arize, een zijriviertje der Garonne.
Zij dagteekenen uit het begin der jongere steenperiode en zijn dus wel meer dan 3000 jaar oud. De meeste van deze beeksteenen zijn slechts aan een zijde beschilderd; de kleurstof bestaat uit roodijzersteen (ijzeroxyde) of doodekop, dat in de nabijheid der genoemde grot veel in den grond wordt aangetroffen en, met vet of merg vermengd en fijn gewreven, met den vinger of met staafjes op de steenen gestreken werd.
De teekeningen zijn evenwijdige strepen, cirkel-of ellipsvormige vlekken, zigzagvormige lijnen, kruisen, figuren die op slangen en waterplanten gelijken, ellipsen met een of twee assen of een groote stralen uitschietende vlek daarin. De merkwaardigste door Piette gevonden beeksteenen zijn de letterbeeksteenen, zoo genoemd wijl er figuren op geverfd zijn die op letters, b. v. op onze hoofdletters E, I, L, M, U gelijken; volgens Piette gelijken 9 figuren op Cyprische, 13 op Foenicische en Hebreeuwsche letters.
In de laatste jaren zijn op verschillende andere plaatsen in het Zuiden van Frankrijk en ook in Spanje dergelijke beschilderde kiezelsteenen gevonden. Vooral onder de laatste koningen vanjudanam de vereering van beeksteenen, die toen onder de volken rondom Palestina algemeen verbreid was, ook onder de Israëlieten zeer toe, en op deze afgoderij heeft Jesaja het oog, wanneer hij in het 57ste hoofdstuk zijner profetieën uit naam van Jehova zegt: „aan de gladde steenen der beken is uw deel, die zijn uw lot; ook stort gij denzelven drankoffer uit, gij offert ze spijsoffer: zou ik mij over deze dingen troosten laten?”