Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Bastiaan van Schelven

betekenis & definitie

Geboren 27 Augustus 1847 te Breda, overleden 4 Maart 1928 te Overveen, zoon van den bekenden reizenden evangelist in Noord-Brabant, Zeeland en Vlaanderen, ontving zijn eerste opleiding aan het Athenée Royale te Gent, studeerde vervolgens te Utrecht in de_ theologie, werd 1 September 1872 als predikant te Oost- en West-Souburg bevestigd, stond daarna te Alkmaar, ’s Hertogenbosch en Haarlem, en sinds 1883 te Amsterdam, waar mede onder zijn leiding de Nederduitsch Hervormde Gemeente in 1886 tot reformatie kwam. Kanselredenaar in den besten zin des woords, wist hij meer nog dan door den schoonen vorm zijn gehoor te boeien door den ernst en de degelijkheid zijner prediking, die vóór alles dogmatisch, betoogend, uiteenzettend was.

Dat was zoo in de avonddiensten bij de verklaring van den Catechismus, maar toch ook in de morgenbeurten. En als zoodanig heeft hij meerdere geslachten van theologische studenten der Vrije Universiteit, die veel bij hem kerkten, gevormd.

Ook in zijn catechisaties en huisbezoek was hij voor velen een geestelijke vader. Door de waardigheid van zijn optreden mocht hij soms op die hem minder kenden den indruk maken alsof hij iets hoogs had — inderdaad leefde hij als een echte herder ook met de eenvoudigsten hartelijk mee.

Bizondere gaven had hij ontvangen voor de kerkregeering. Fijn menschenkenner als hij was, maar ook kenner van de kerkelijke zaken en moeilijkheden, wachtte hij het psychologische moment af, eer hij het woord vroeg, en tallooze malen gaf dat woord dan de richting aan, waarin de bespreking zich verder bewoog, of beëindigde ook vaak lange discussies en voerde tot een eindelijke conclusie.

Zoo is hij bijna 40 jaar lang in vergaderingen van kerkeraad, classis, provincie en vaderland een vooraanstaande figuur geweest. De eminente beteekenis van dezen Dienaar des Woords als leidsman in vergaderingen, komt vooral uit in vier voorstellen door hem gedaan, die alle een beslissend moment vertegenwoordigen in de geschiedenis der Gereformeerde kerken.Het eerste was de motie op de jaarvergadering der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag te Utrecht, 2 Juli 1884, toen de vraag aan de orde kwam, of de Vereeniging stappen zou doen om de theologische candidaten der Vrije Universiteit tot de Bediening des Woords te doen geraken. Als antwoord op die vraag werd toen met bijna algemeene stemmen een motie-Van Schelven aangenomen, die adviseerde om zich in deze, als Vereeniging van stappen te onthouden: een motie, die de grootste gevolgen heeft gehad voor Universiteit en Kerk. Op 7 December 1885 diende Ds Van Schelven in den Algemeenen Kerkeraad der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Amsterdam een voorstel in, ten einde het vrij beheer tegen mogelijke aanvallen van de hoogere Besturen te beveiligen. De Kerkeraad nam dit voorstel aan, waarna het conflict uitbrak, dat tot de Doleantie leidde. Op 12 Mei 1886 diende Ds Van Schelven op de vergadering van de Vrienden der Waarheid een voorstel in, dat de strekking had om deze Vereeniging voor goed aan de Doleantie te verbinden. En conform werd besloten.

Eindelijk, na vele jaren, als de Kerken uit de Afscheiding en uit de Doleantie vereenigd zijn en de Synode te Arnhem op 29 Augustus 1902 besloten heeft tot ineensmelting van de Theologische School en van de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit, maar Ds Bos den ernstigen raad geeft, het besluit niet uit te voeren, is het weer Ds Van Schelven, die door het indienen van een motie de Synode beweegt, om met het oog op de rust en den vrede der Kerken, in de gegeven omstandigheden de vereeniging van beide scholen niet tot stand te brengen. Zoo heeft Ds Van Schelven, telkens weer, in de meest kritieke oogenblikken, door het indienen van een vèr strekkend voorstel, zich verantwoordelijk gesteld voor den gang van zaken in de Gereformeerde Kerken. Zonder deze vier voorstellen zou dan ook, naar den mensch gesproken, de geschiedenis dezer Kerken een geheel ander verloop hebben gehad.

Voorts was hij in verschillende functies werkzaam : als president-curator der Vrije Universiteit (tot wier stichters hij behoorde), ais presidentcurator der Theologische School, als voorzitter der vereeniging voor lager onderwijs op gereformeerden grondslag te Amsterdam,alsredacteur van de Amsterdamsche Kerkbode, als bestuurder van de Gereformeerde Kweekschool en het Gereformeerd Gymnasium te Amsterdam, als voorzitter der vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs. En geen van die functies beschouwde hij ooit als een sinecure, maar met den hem eigen ernst vervulde hij ze nauwgezet. Eer en lof heeft hij daarbij voor zichzelf nimmer gezocht; maar voor de eere van zijn God sprong hij steeds in de bres. En als trouwe wachter op Sions muur waarschuwde hij steeds met al den ernst zijner ziel voor de gevaren, die hij zag dreigen. Hij was een man uit één stuk en in hart en nieren Gereformeerd. Aan zijn graf teekende zijn zoon Prof.

Dr A. A. van Schelven hem met één enkelen trek ten voeten uit als: famulus Dei, dienstknecht Gods. Dat te mogen zijn was hem „genade en eere”. Door H. M. de Koningin was hij begiftigd met het ridderteeken in de orde van den Nederlandschen Leeuw.

< >