wordt in de Roomsche kerk de Woensdag genoemd, waarmee 40 dagen vóór Paschen de groote vasten begint, omdat op dien dag door den dienstdoenden priester de hoofden der geloovigen, die daartoe één voor één bij het altaar nederknielen, met gewijde asch worden bestrooid; een handeling, die ook vervangen mag worden door het met asch aanbrengen van het kruisteeken op het voorhoofd. Deze ceremonie dient niet zoozeer om te herinneren aan de noodzakelijkheid van het boete doen in zak en asch, waartoe de profeten des Ouden Testaments meermalen opwekken, als wel om de geloovigen te bepalen bij de vergankelijkheid van hun Teven.
Bij het verrichten der plechtigheid spreekt de priester de woorden „memento homo, quia pulvis es, et in pulverem reverteris”, d. i. gedenk, o mensch, dat gij stof zijt, en tot stof zult wederkeeren.