Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Arïus, Arianlsme, Ariaansche strijd

betekenis & definitie

Arius was afkomstig uit Lybië. In Antiochië had hij zijn opleiding genoten onder Lucianus.

Later werd hij leeraar aan de Alexandrijnsche school. Sinds 313 was hij presbyter bij de gemeente in Alexandrië, nadat hij eerst als diaken gediend had.

Hij was een man van ernstige levensopvatting, zelfs ascetisch aangelegd. Zijn bisschop Alexander had de leer van de eeuwige generatie van den Zoon aan zijn clerus met kracht ingeprent.

Om zich een goed denkbeeld te vormen van de godgeleerde stroomingen in dien tijd moet men het volgende bedenken. De groote kerkvader Origenes had omtrent den tweeden persoon in de Drieëenheid uitgesproken, dat de Zoon van eeuwigheid gegenereerd is, maar tevens dat Hij ondergeschikt (gesubordineerd) is aan den Vader.

Na hem ontstond nu tweeërlei richting. De eerste richting hield de ondergeschiktheid vast en loochende de eeuwige generatie (Arianen).

De andere hield de eeuwige generatie vast en loochende de ondergeschiktheid (Athanasianen), Eerste periode (318—328). Toen Arius zijn gevoelen openbaar maakte, klaagde bisschop Alexander hem aan van onrechtzinnigheid (318).

De leer, die Arius voorstond omtrent den Zoon, kwam hierop neer.

De Zoon was er al wel, voordat de wereld geschapen werd, maar Hij was niet van eeuwigheid.

Daar was een tijd geweest, dat de Zoon er niet was. Wie de Zoon dan was ? Hij was volgens Arius het voornaamste schepsel van den Vader, zoodat de namen „Zoon van God” en „Logos” slechts oneigenlijk ten opzichte van Hem konden gebezigd worden.Het volk, dat Arius vereerde als een groot asceet, koos grootendeels zijn partij. Nu achtte Alexander den tijd gekomen, om een Synode saam te roepen. Dit geschiedde in 321 te Alexandrië. Op die Synode werd Arius veroordeeld en afgezet.

Het volk en ook bisschoppen, bij wie Arius hulp gezocht had (o.a. Eusebius van Nicomedië) namen het voor den veroordeelde op en zoo ontstond een heftige strijd, welke voornamelijk in Alexandrië gestreden werd. De Heidenen, die den strijd der Christenen zagen, brachten dezen zelfs over op hun paganistisch tooneel.

Keizer Constantijn de Groote hoorde van dezen strijd en verkeerde eerst in de meening, dat het niet anders was dan een woordenstrijd zooals in die dagen menigvuldig, vooral onder de monniken, voorkwam. Daarom gebood hij (hij meende immers, dat hij krachtens zijn keizerschap zich met de inwendige aangelegenheden der kerk moest inlaten), dat Hosius, bisschop van Cordova, naar Alexandrië zou reizen, om een keizerlijk bevel over te brengen, dat het volgende inhield: beide partijen moesten den strijd beëindigen. Toen deze daar aangekomen was, bemerkte hij zeer spoedig, dat de twist maar niet een woordenstrijd was, maar dat hij diep ingreep. Het gold de leer der waarheid en met name de Godheid van Jezus Christus. Hij maakte den keizer met zijn ervaringen bekend en deze riep op hoog gezag een oecumenisch Concilie bijeen te Nicea in 325.

Er waren drie partijen op het Concilie. Allereerst Arius met de Lucianisten, onder wie voornamelijk genoemd moet worden Eusebius van Nicomedië. In de tweede plaats Alexander met zijn ijverigen diaken Athanasius, voorts Hosius e.a. In de derde plaats de bemiddelende partij van Eusebius van Cesarea, die vasthield aan de leer van Origenes. Deze laatste partij was de sterkste. De partij van Arius evenzeer als die van Alexander had maar weinig aanhangers.

De Arianen die de zwakheid hunner positie inzagen, schaarden zich aan de zijde van Eusebius; maar ondanks dat alles zegepraalde toch het gevoelen van Alexander. Sommigen beweren, dat dit geschiedde door de welsprekendheid van den jeugdigen diaken Athanasius, anderen oordeelen, dat Hosius den keizer bewerkt had. Hoe dit zij, de Synode sprak als haar gevoelen uit, dat de Zoon uit het Wezen des Vaders geboren was en dus niet geschapen en dat Hij in wezen gelijk was aan den Vader.

Arius werd veroordeeld. Allen, die de uitspraak der Synode niet wilden onderteekenen (onder dezen waren Arius, Theonas en Secundus) werden verbannen, en de geschriften van Arius moesten verbrand worden.

Tweede periode (328—337). Arius was in ballingschap gegaan, maar de kansen keerden. Constantijn veranderde van zienswijze eensdeels door den invloed, welke zijn zuster Constantia op hem uitoefende en anderdeels door de intrigues van zijn hofgeestelijke Eusebius van Nicomedië, die geheel op de hand van Arius was. Deze laatste begon den geheelen kerkdijken toestand te beheerschen. Arius stelde een geloofsbelijdenis op en zou daarop in 330 in zijn ambt hersteld worden. Daartegen verzette zich Athanasius, die intusschen bisschop geworden was.

Constantijn dreigde met afzetting, maar Athanasius wist van geen wijken. Bij een ontmoeting van Constantijn met Athanasius maakte deze laatste zulk een indruk op den keizer, dat hij toegaf; maar de vijanden van Athanasius zochten zijn ondergang. In 330 werd de ijverige aanhanger van het Niceaansche symbool afgezet, en in 335 trof Athanasius op de Synode te Tyrus hetzelfde lot. Arius werd weder in eere hersteld en terwijl Athanasius naar Trier verbannen werd (336) zou Arius plechtig in de kerkelijke gemeenschap te Constantinopel hersteld worden, maar op den avond dat deze plechtigheid zou plaats vinden stierf Arius, 80 jaren oud, zeer plotseling. Ook Constantijn stierf kort daarna.

Derde periode (337—355). Na Constantijns dood toonde Constantijn II aanstonds zich goed gezind jegens de Athanasianen of Homooesianen. Hij riep dan ook Athanasius terug en diens gemeente ontving hem met blijdschap. Na den dood van Constantijn II wisten de Arianen Constantius voor hun gevoelen te winnen. De reeds genoemde Eusebius van Nicomedië werd in 339 patriarch van Constantinopel en Athanasius, die in 338 teruggekeerd was in zijn gemeente, werd in 340 op een Synode te Antiochië weder afgezet. Verschillende Synoden werden nu in het Oosten gehouden, waar het vonnis over Athanasius bevestigd werd.

Deze vluchtte naar Rome, waar een concilie onder den bisschop Julius de rechtzinnigheid van Athanasius uitsprak. Constantius en zijn broeder Constans besloten nu een concilie te Sardica bijeen te roepen, om den twist zoo mogelijk bij te leggen (343). Daar echter de Westerschen onder voorzitting van Hosius het vonnis, over Athanasius uitgesproken, niet erkenden en hem zelfs zitting en stemrecht in de Synode toekenden, gingen de Oosterschen weg, nadat zij geprotesteerd hadden, en zij vergaderden nu apart te Filopopolis inThracië. Te Sardica, waar Hosius den meesten invloed had, werd Athanasius in zijn ambt hersteld. In 353 werd Constantius alleenheerscher. Deze werd weder voor de bemiddelende partij van Eusebius gewonnen en op de Synoden gehouden te Artes (353) en te Milaan (355) dwong hij de Westerschen de veroordeeling van Athanasius te onderteekenen.

Die wederstrevig waren (Hosius, Hilarius en vele anderen) werden afgezet. De keizer zeide: „Mijn wil geldt als canon”. Krijgslieden omsingelden de kerk, waarin Athanasius den dienst leidde. Deze bracht den dienst ten einde en vluchtte naar de woestijn (356). Zoo scheen het Arianisme nu in zijn gematigden vorm in het gansche keizerrijk gezegepraald te hebben.

Vierde periode (355—361). Nu ontstond er oneenigheid in den boezem der Arianen. De meest geavanceerde partij was die van den diaken Aëtius en den bisschop Eunomius. Deze partij beweerde, dat de Zoon geheel en al ongelijkvormig (anomoios) was aan den Vader. Zij werden Anomeeërs genoemd. De tweede partij ging zoover niet, maar leerde, dat de Zoon wel gelijkvormig was aan den Vader (homoiousios) maar niet gelijk (homooesios) in wezen.

Aan het hoofd dezer partij stond Basilius van Ancyra. De aanhangers van deze partij heetten SemiArianen. Beide partijen streden heftig met elkander op verschillende synoden, maar de Homooesianen, d. w. z. de aanhangers van Athanasius wonnen steeds terrein. De Anomeeërs werden verbannen en de keizer verbood het woord oesia d. w. z. wezen te gebruiken, maar geen der twee partijen was daarmede tevreden.

Vijfde periode (361—381). Toen keizer Constantius gestorven was, kwam Julianus, bijgenaamd de Afvallige, aan het bewind. Deze riep alle verbannenen terug en gaf aan alle partijen gelijke rechten. Daardoor werd de verwarring nog grooter. Athanasius keerde ook terug. Hij wist op een Synode te Alexandrië (362) de rust eenigszins te herstellen, maar dat begeerde Julianus juist niet.

Geen vrede maar strijd was diens parool. Athanasius moest nu weder in ballingschap. Jovinianus, de opvolger van Julianus, was Niceaan. Hij liet Athanasius terugkeeren (363) maar Valens was weder Ariaan en onder dezen keizer moest Athanasius weder vluchten. Na vier maanden mocht hij terugkeeren en nu bracht hij zijn laatste levensjaren in rust door. Hij stierf in 373.

De groote Cappadociërs zetten zijn strijd voort. Zoo hevig was de strijd intusschen geworden, dat Gregorius van Nyssa kon schrijven: „Iedereen in de stad dogmatiseert.” Eindelijk maakte keizer Theodosius I aan alle geschillen een einde. Hij riep het tweede oecumenische concilie te Constantinopel bijeen (381). Daar werd de leer van Arius voor goed veroordeeld. Het symbool van Nicea werd gehandhaafd, en de keizer trad met gestrengheid tegen de Arianen op. Zij mochten alleen buiten de stad godsdienstoefeningen houden.

Het Arianisme was een geduchte dwaling, omdat het de Godheid van Jezus Christus en dus het fundament der leer aantastte. In de geschiedenis der kerk kwam het telkens weer te voorschijn. De Socinianen, de Groningsche school en de Modernen zijn allen in het wezen der zaak Ariaansch geweest en duizenden zijn het nog.

< >