I. Een vulkanische bergklomp, die ten Zuiden van Eriwan uit de hoogvlakte van Armenië oprijst, juist op de grens van Perzië, Rusland en Turkije, ongeveer even ver van de Zwarte als van de Kaspische zee.
De Armeniërs noemen hem Masis, de Turken Agridagh of steile berg en de Perzen Koehi-Noeh of berg van Noach, wijl volgens de overlevering de ark hier vast raakte. Hiervoor is echter niet het minste bewijs; volgens Gen. 8 : 4 rustte de ark op de bergen van Ararat (zie Ararat II).
De beide hoogste toppen van den Masis zijn de Groote en de Kleine Masis, gewoonlijk Groote en Kleine Ararat geheeten. De laatste bereikt een hoogte van 4000 meter en wordt door een zadelvormige insnoering gescheiden van den op meer dan twee uur daarvan verwijderden Grooten Ararat, die 5170 meter hoog is en tot boven de sneeuwgrens reikt.
Het verhaal, dat men op den steeds met sneeuw bedekten top overblijfsels van de ark zou gevonden hebben, mist allen grond. De Groote Ararat werd het eerst beklommen in 1829 door Georg Friedrich Parrot (1791—1841), hoogleeraar te Dorpat, die er gletschers aantrof.
De laatste uitbarsting van den berg vond plaats in 1840 en had ten gevolge dat alle gletschers vernietigd werden. De kruin en de hellingen tot op 3500 meter hoogte zijn met eeuwige sneeuw bedekt; overigens is hij evenals de Kleine Ararat geheel kaal.
Volgens Alfons Stübel (1835— 1904) zou de Ararat ontstaan zijn door een enkele vreeselijke lava-uitbarsting.II. Oude naam van een landschap in Armenië, dat de bronrivieren van Eufraat, Tigris en Aras (Araxes) bevatte en waarin ook het groote zoutwatermeer Wan lag. Oorspronkelijk schijnt de naam Ararat alleen gebezigd te zijn voor het land aan beide oevers van den middelloop der Araxes. Inschriften op Assyrische monumenten noemen het Oerartoe en velen, o.a. Flavius Josefus (37—96), de Septuaginta en de Engelsche Bijbelvertalers beschouwen Ararat en Armenië als woorden van dezelfde beteekenis. Volgens Gen. 8 : 4 rustte Noachs ark op de bergen van Ararat; Josefus zegt in zijn Historie der Joden dat de ark bleef stilstaan op den top eens bergs in Armenië (boek 1, hoofdst. 3).
Welke berg dit geweest is, kan niet met zekerheid gezegd worden, wijl geheel Ararat met bergen en bergketens bedekt is; volgens den Koran was het de ten Zuiden van het meer Wan gelegen 4000 meter hooge Dsjebel Dsjoedi, een deel van den Armenischen Taurus. Het Babylonische verhaal van den zondvloed meldt dat de berg, waarop de ark van Hasisadra of Atrachasis vast raakte, den naam van Nisir droeg; waarschijnlijk is dit dezelfde berg als de bovengenoemde Dsjoedi. In later tijd was Ararat of Oerartoe de zetel van een machtig rijk, dat zich over geheel Armenië uitbreidde, zelfs een gedeelte van Syrië en van Mesopotamië aan zich onderwierp en nog in de achtste en zevende eeuw voor Christus tegen Assyrische veroveraars streed. Nadat Sanherib (704—681), koning van Assyrië, door twee zijner zonen, Adrammelech en Sarezer, was vermoord, ontkwamen de beide laatsten in het land van Ararat (2 Kon. 19 : 37; Jes. 37 : 38) of Armenië (Josefus, boek 10, hoofdst. 2), dat toen dus niet in vriendschappelijke betrekking' tot het Assyrische rijk stond. Omstreeks 650 v. Chr. onderwierp zich de laatste koning van Oerartoe vrijwillig aan den Assyrischen vorst Assurbanipal, die van 668 tot 626 regeerde.
In jer. 51 : 27 wordt Ararat een koninkrijk genoemd, dat nevens Minni (Mannai) en Askenaz waarschijnlijk behoorde tot de bondgenooten van Cyrus, koning van Perzië, die in 539 v. Chr. Babylon innam.