Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Apostelbesluit

betekenis & definitie

noemt men het in Hand. 15 : 20 en 29 vermelde besluit van het te Jeruzalem gehouden apostelconvent. Bij dit besluit komen allerlei soms zeer moeilijk op te lossen vragen aan de orde.

1. De tekst. In enkele getuigen van den tekst van de Handelingen komt het apostelbesluit niet voor in den vorm, waarin we het in onzen Bijbel vinden, doch wordt alleen verboden zich te onthouden, van hetgeen door de afgoden besmet is, van hoererij en van bloed (d. w. z. het verstikte ontbreekt) en volgt op het besluit de z.g. gouden regel: en alles, wat zij niet zouden willen, dat hun overkwam, anderen niet aan te doen, vgl. Matth. 7 : 12. Het is onmogelijk hier nader op deze kwestie in te gaan, die in verband staat met verschillende moeilijk te beantwoorden vragen omtrent het Nieuwe Testament. Slechts zij meegedeeld, dat zeer zeker enkele geleerden het voor den laatstgenoemden vorm hebben opgenomen, doch dat doorgaans de gewone vorm als de juiste wordt beschouwd. En voorts, dat het eigenaardige onderscheid tusschen de beide vormen vooral hierin bestaat, dat de gewone ons brengt naar het terrein van de ceremoniëele wet, terwijl de tweede meer moreel schijnt te zijn, omdat in dien tweeden vorm bloed wel opgevat zal moeten worden in den zin van doodslag.
2. De inhoud van het besluit tracht op te lossen de moeilijkheden, die gerezen zijn in de gemeente te Antiochië. De gemeente in die stad was aanzienlijk uitgebreid en ze bestond zoowel uit Christenen afkomstig uit de Joden als uit de Heidenen. Toen zijn er Jodenchristenen van Judea naar Antiochië gegaan en hebben aan de Christenen uit de Heidenen den eisch gesteld, dat ze zich zouden laten besnijden. Paulus en Barnabas verzetten zich met kracht tegen dien eisch. En toen men het niet eens kon worden, werd besloten eenige broeders naar Jeruzalem te zenden om daar met de apostelen en ouderlingen overleg te plegen. Dat overleg wordt ons in Hand. 15 vrij breed beschreven. Het woord van Jacobus den broeder des Heeren, is ten slotte beslissend en allen zijn het met hem eens, dat men van de Heidenen, die zich bekeeren, niet mag vragen de besnijdenis, niet de onderhouding van de ceremonieele wet, doch alleen, dat de HeidenChristenen zich zouden onthouden van de dingen, die door de afgoden besmet zijn, van hoererij, van het verstikte en van bloed. Het is niet precies te zeggen, waaraan deze voorschriften zijn ontleend, ze herinneren zeer zeker aan hetgeen we lezen in Lev. 17 en 18, n.l. de regels, dié voor de vreemdelingen waren vastgesteld, als ze onder Israël wilden verkeeren. Ze herinneren ook aan de z.g. Noachietische geboden, de regels waaraan de proselyten der poort zich hadden te onderwerpen. Wat nu den naderen inhoud betreft, de uitdrukking, dingen, die door de afgoden besmet zijn, vindt voor een groot deel haar verklaring in 1 Cor. 8 en 10. Daar op de vleeschmarkt veel vleesch werd verkocht, dat van offers afkomstig was, daar tot op zekere hoogte alle slachten offeren was, kon het zeer gemakkelijk gebeuren, dat de Christen op de een of andere wijze in de gelegenheid kwam om offervleesch te eten. Het apostelbesluit zegt, dat dit moest worden nagelaten. Bij hoererij bedenke men, dat de opvatting der Heidenen op dit punt een laksche was en dat er allerlei mee door kon, dat den Jood een gruwel moest zijn. Hier had de Heiden-Christen radicaal te breken met zijn Heidensch verleden. Bij het verstikte moet gedacht aan het aas, het dier, dat zijn natuurlijken dood gestorven was en bij bloed aan het eten van het rauwe zoo uit het dierenlijk gesneden vleesch, waar het levende warme bloed nog in vloeide, zoodat het met het vleesch werd verslonden.
3. De bedoeling en daarmee de strekking wordt ook niet door allen gelijk aangegeven. Ons lijken twee dingen beslissend:
a. de kwestie is in Antiochië ontstaan, en het besluit wordt blijkens Hand. 15 : 23 gezonden aan de Christenen uit de Heidenen te Antiochië, in Syrië en Cilicië;
b. in de brieven der apostelen vinden we nooit een beroep op het besluit.

Dat leidt er toe aan te nemen, dat we in het apostelbesluit niet hebben te zien een algemeenen levensregel voor de geloovigen, die in heel de kerk des Heeren zou moeten worden onderhouden. Trouwensten aanzien van het offervleesch neemt Paulus in 1 Cor. 8 en 10 reeds een ruimer standpunt in en wordt het gebruik niet onder alle omstandigheden verboden. Het meest waarschijnlijk is het daarom, dat het apostelbesluit wilde zijn een leefregel, die de Heiden-Christenen hadden in acht te nemen op al zulke plaatsen, waar ook Joden-Christenen waren en de bedoeling was een broederlijk samenleven van Christenen uit de Joden en uit de Heidenen mogelijk te maken.

4. De brief aan de Galaten geeft in hoofdstuk 2 een verhaal, dat merkwaardig veel op het apostelconvent gelijkt. Toch wordt niet door allen zonder meer aangenomen, dat Paulus in Gal. 2 op dezelfde gebeurtenissen doelt, als in Hand. 15 worden beschreven. De bezwaren tegen vereenzelviging zijn in hoofdzaak twee: «.meerderen meenen, dat de brief aan de Galaten vóór het apostelconvent is geschreven, zoodat Gal. 2 zou samenvallen met Hand. 9 : 27 of 11 : 30, en dit hangt weer daarmee samen, b. dat men niet begrijpt, waarom Paulus zich in den brief aan de Galaten niet eenvoudig beroept op het apostelbesluit, indien dit toch reeds bestond. Ons wil het echter voorkomen, dat het beter is Gal. 2 te vereenzelvigen met Hand. 15 want a. het is nauwelijks denkbaar, dat twee zoo in alles op elkaar gelijkende gebeurtenissen als in Hand. 15 en Gal. 2 worden beschreven niet dezelfde zouden zijn; dan zou tweemaal geheel hetzelfde hebben plaats gegrepen. En b. men vergete niet, dat de kwestie in den brief aan de Galaten ietwat anders staat dan teAntiochië. TeAntiochië gaat het om een gemeente, die uit Joden- en Heiden-Christenen bestaat, de Galatische gemeenten waren beslist Heiden-Christelijk en er waren valsche leeraars gekomen, Judaïsten, die predikten, dat de Galaten zich moesten laten besnijden. Hier bestond de kwestie niet, hoe kunnen Jodenen Heiden-Christenen met elkander samenleven. Daarom kon Paulus zich in den brief aan de Galaten niet op het apostelbesluit beroepen, maar gaf hij een principiëele uiteenzetting van de kwestie.

< >