Van minder belang om zijn persoon, dan wel om de legende, die zich rond zijn persoon gevormd heeft. Hij moet een tijdgenoot geweest zijn van Christus en zou pl.m. 100 n.
Chr. gestorven zijn. Slechts enkele brokstukken van zijn geschriften zijn bewaard gebleven.
Hij behoorde tot de nieuwPythagoreërs en verwierf als boeteprediker groote vermaardheid. Evenals Pythagoras zelf werd hij door zijn aanhangers als een halfgod vereerd.Tot die vereering droeg niet weinig bij de zoogenaamde levenbeschrijving, welke Filostratos omstreeks 220 van hem gaf. Volgens dezen zou de geboorte van Apollonius door een engel aan zijn moeder zijn aangekondigd. Op het oogenblik, dat hij het licht zag, geschiedden er wonderen op aarde. Heirlegers van zwanen, de Apollonische dier-symbolen, hieven een loflied aan. Een groot deel van zijn leven sleet hij in tempels; van een discipelenschaar omringd, gaat hij het land door, leerende en goeddoende. Ieder staat versteld over zijn wijsheid, hij openbaart de toekomst en verricht onderscheiden wonderen : heelt kranken, werpt demonen uit en wekt zelfs een doode op.
Naar Rome gereisd, wordt hij door een van zijn discipelen verraden, hij wordt in de gevangenis geworpen en moet voor keizer Domitianus terecht staan. Door een wonder verdwijnt hij uit de rechtzaal. Zijn discipelen meenen, dat hij gestorven is. Maar hij verschijnt aan enkelen hunner. Hij daalt in de onderwereld af, doch komt weer op aarde terug. Dan bereidt hij zijn jongeren voor op zijn nabijen dood. Toch vertoont hij zich ook daarna weer aan zijn discipelen.
De overeenkomst van dit verhaal met het Lucas-evangelie is te groot, dan dat men niet zou moeten onderstellen, dat Filostratos dit gekend heeft. Hij heeft aan zijn held de trekken van Christus geleend. Alleen heeft hij „de dwaasheid van het kruis” weggenomen. Met dit leven van Apollonius hebben de heidenen de Christenen op het felst bestreden. Zij beweerden dat Apollonius veel grooter was dan Christus, een bewering, die later ook Voltaire herhaalde. Opmerking verdient, dat een kerkvader als Eusebius het plagiaat, op het Lucas-evangelie gepleegd, niet schijnt te hebben ontdekt.
Hij neemt de wonderen van Apollonius voor echte munt aan. Alleen verklaart hij ze uit imitatiezucht der demonen, die Apollonius hielpen.