Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Antichrist

betekenis & definitie

Overal waar in de Schrift de vijandschap tegen God geteekend wordt als een zekere geestesstrooming, en deze geestesrichting zich belichaamt in een persoonlijkheid, heeft men te doen met de idee van den Antichrist. De oude Rabbijnen noemden daarom Kaïn, Ezau, Bileam, Goliath, openbaringen of voorloopers van den Antichrist.

In schier alle profetieën vindt men een schildering van de groote antichristelijke worsteling, waarop de wereldgeschiedenis, vóór hare voleinding door Christus’ komst, uitloopen zal. Israëls geschiedenis geeft van deze worsteling het voorbeeld.

Israël is als volk Gods uitverkoren, maar wordt om zijn zonden aan de woede der Heidenen prijsgegeven. Deze Heidenen, naar de bedoeling Gods slechts werktuigen van zijn toorn, grijpen echter in het Israëlietisch volk God zelf naar de kroon en zoeken zijn Gezalfde te dooden.

Ezechiël spreekt (hfdst. 38, 39) van den Gog uit Magog, die als een „onstuimige verwoesting” komt aanzetten, maar tenslotte door Gods vuur zal vallen (39 : 6). Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op een Noordelijk volk, bepaaldelijk de Scythen.

In Openb. 20 : 8 worden door Gog en Magog (hier zijn beide namen zinnebeeldig gebruikt) voorgesteld de antichristelijke machten, die, onder aanvoering van den na duizendjarige gevangenschap ontketenden Satan, met de kerk des Heeren om den eindtriomf strijden zullen. — In Daniël is bepaaldelijk het vierde dier (7 : 7, 8), hebbende tien hoornen, tusschen welke een kleine hoorn, met oogen als menschenoogen en een mond, die groote dingen spreekt, opgroeit, — het zinnebeeld van den Antichrist. Terwijl bij Ezechiël de Antichrist een democratisch karakter vertoont (uit de volkerenwereld opkomend), is hij bij Daniël meer aristocratisch en despotisch (over de volken heerschend), welke beide trekken in de visioenen van Openbaring tot één geheel worden saamgevoegd.

Volgens Daniël treedt „de Oude van dagen, wiens kleed wit is als sneeuw”, tegen het antichistelijk dier ten gerichte.Ook in de Apocriefe Boeken komt de verwachting aangaande den Antichrist tot uiting, n.l. in het boek Henoch (de vernietigingsstrijd van het Macedonische rijk tegen Israël), in het 4de boek Ezra (algemeene opstand der Heidenen), en in de Baruch-Openbaring (de laatste goddelooze koning door Vorst Messias overwonnen).

De leer van den Antichrist is dus karakteristiek Oud-Testamentisch en Israëlietisch. De moderne beschouwing als zou de Babylonische scheppingsleer en de Platonische filosofie op de toekomstleer der Joden haar stempel hebben gezet is onjuist en overbodig.

Vanzelf verschijnt het beeld van den Antichrist in het Nieuwe Testament duidelijker belijnd, omdat Christus zelf hier in zijn volle gestalte tevoorschijn treedt. Met de openbaring van Gods reddende liefde en alles overstralende majesteit houdt de openbaring van de woede van Satan en van de vijandschap der wereld gelijken tred. Aangezien hier, in tegenstelling met de OudTestamentische kerk met haar nationaal karakter, de kerk in haar zedelijk-geestelijk karakter uitkomt, is de Antichristelijke macht hier ook meer in haar moreele werking geteekend.

In de Evangeliën is het beeld nog flauw. Joh. 5 : 43, waar sprake is van „een ander, die komt in zijn eigen naam”, geeft misschien de eerste aanduiding. In Matth. 24 en overeenkomstige plaatsen schildert de Heere Jezus den naderenden afval en de verdeeldheid tengevolge van het optreden van valsche Christussen en valsche profeten. Uit de woorden „gruwel der verwoesting” (Matth. 24 : 15), blijkt, dat Jezus zich aan de profetie van Daniël aansluit (Dan. 11 : 31). In eerste instantie is Jezus’ profetie vervuld in de verwoesting van Jeruzalem.

Voorts ontwikkelt zich de profetie aangaande den Antichrist in het Nieuwe Testament duidelijk van het algemeene naar het meer bepaalde. 2 Thess. 2 is een klassieke plaats bij uitnemendheid. Aanleiding tot de profetie hier is de vijandschap der Joden tegen het Evangelie, dat volkomen heiliging en volbrenging van den Goddelijken wil eischt. Naarmate de wereldgeschiedenis het einde nadert zal de tegenstelling sterker worden. Thans wordt de Antichrist nog „wederhouden” (vs 6), — waarschijnlijk doelt Paulus hier op het Romeinsche wereldrijk, dat aanvankelijk, onder Claudius, Paulus zelfs in bescherming nam tegen de woede der Joden, — maar, als de lange tijd van voorbereiding voorbij is en „de verborgenheid der ongerechtigheid” (vs 7) gewrocht is, zal de zonde zich belichamen in één mensch, „de mensch der zonde, de zoon des verderfs, die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd wordt” (vs 3, 4). Deze Antichrist is niet de Satan zelf (dit leert de Schrift nergens), maar een orgaan van Satan. Zijn toekomst is „naar de werking des Satans” (vs 9).

Bij Johannes bereikt de leer van den Antichrist het toppunt van ontwikkeling. In zijn brieven treffen wij het eerst den naam Antichrist zelf aan (1 Joh. 2 : 18), welke naam zoowel kan beteekenen: die zich tegenover, als die zich in de plaats van Christus stelt. De tegenstelling betreft hier voornamelijk de leer. Johannes heeft waarschijnlijk het oog op de Cerinthische ketterij, waarbij scheiding gemaakt werd tusschen Jezus als mensch en den Christus. Daarom luidt het: „Alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van den Antichrist, welken geest gij gehoord hebt, dat komen zal, en is nu alreede in de wereld” (1 Joh. 4:4). Johannes onderscheidt dus duidelijk tusschen den geest van den Antichrist, d. i. de zondige strooming, die alreede in de wereld is, en zich in vele antichristenen (2 : 18) belichaamt, en den eigenlijken Antichrist, die nog komen moet.

In de Openbaring voltooit Johannes het beeld in verschillende visioenen, voornamelijk in hfdst. 13; het beest uit de zee, hebbende zeven hoofden en tien hoornen, en op zijn hoornen tien koninklijke hoeden, is een teeken van de imperialistische macht, die uit de volkerenwereld opkomt. Het beest uit de aarde, dat de menschen leert het eerste beest te aanbidden (vs 12) is een zinnebeeld van de geestelijke macht (valsche wetenschap en religie) die zich tegen den Christus stelt. In zijn tijd zag Johannes de afschaduwing van het antichristelijk wereldrijk in het oppermachtig Rome, middelpunt van de hoogste beschaving, vanwaar de geest der stofvergoding tot alle volkeren uitging. De uitdrukking „beest” doelt op de wreede natuur van den mensch, die tot uiting komt, zoodra het hulsel der beschaving wegvalt. De figuur van den valschen profeet (16 : 13; 19 : 20) brengt de geestelijke richting van het antichristelijke rijk tot uiting. Met den draak, in hfdst. 12 en 13 : 2 genoemd, vertoont de Antichrist dus een macht tegen de Drieëenigheidsopenbaring Gods.

De draak is de Satan, die aan het beest zijn troon afstaat (13 : 2) en zich dus stelt tegen den Vader. Het beest bouwt een rijk tegenover het koninkrijk der hemelen, en is dus de antithese van den Zoon. De valsche profeet werkt in op de ziel des menschen ten kwade, en is dus de tegenstander van den Heiligen Geest.

Over het algemeen gaat de verklaring der genoemde Schriftuurplaatsen met groote moeilijkheden gepaard. Het aantal, van elkaar afwijkende, verklaringen is legio. Vooral ten opzichte van enkele bijzonderheden, als het getal 666, de wonde van het beest enz., is het nauwelijks mogelijk de waarheid te gissen. Tot richtsnoer der verklaring kan dienen het woord van Irenaeus: „Hoe het zijn zal weten wij niet, maar als het komt zullen wij zien, dat het voorzegd is, en versterkt worden in het geloof.” Duidelijk is waar te nemen, dat er in de beschouwing van den Antichrist een ontwikkeling plaats heeft, die gelijken tred houdt met de geschiedenis. In den eersten tijd, toen de voornaamste vijandschap tegen het Christendom van Joodsche zijde kwam, hield men den Antichrist voor een Jood, uit den stam van Dan. Later, als de vervolging door de Romeinsche keizers los breekt,is het bepaaldelijk Nero, en wanneer Nero sterft vindt het geloof ingang, dat Nero uit zijn graf zal opstaan (Neroredivivus).

Voorts ziet de kerk in Mohammed, den valschen profeet, een type van den Antichrist, en in de eeuw der Hervorming is het algemeen: de paus van Rome. Wanneer Napoleons ster opgaat, vereenzelvigen sommigen hem met Apollyon (Openb. 9:11), en in den jongsten tijd betoogden Engelsche bladen, dat de Duitsche keizer de voorzegde Antichrist is. Deze laatste opvatting, als een uitvloeisel van oorlogshaat, nu daargelaten, is het duidelijk, dat men niet kan spreken van een voor alle tijden vaststaande beschouwing of belijdenis aangaande den Antichrist. Het beeld wisselt als de geschiedenis wisselt. En hierin dwaalt de kerk niet. De Schrift dwingt ons niet tot de opvatting, dat de Antichrist zich slechts eenmaal aan het einde der eeuwen openbaart, maar laat de opvatting toe, dat de Antichrist zich in verschillende tijden opnieuw openbaart in een geestesstrooming of persoonlijkheid. De Kantteekenaren, die zeer beslist zijn in het aanwijzen van den paus als de Antichrist, geven toch ook hun meening, dat de naam Antichrist niet een persoonsnaam, maar een soortnaam is (op de wijze als de naam hoogepriester in den brief aan de Hebreeën niet steeds een bepaalde persoonlijkheid dekt).

Vatten wij alle trekken samen, dan mogen wij het volgende als de meest algemeene opinie vaststellen:

1°. De Antichrist is niet Satan zelf, maar een belichaming en werktuig van Satan.
2°. De Antichrist is een menschelijke verschijning, in wie een beweging haar toppunt en leiding vindt.
3°. De Antichrist is niet één openbaring, maar een reeks verschijningen de geheele geschiedenis door, welke verschijningen zijn als voorloopers, die tenslotte in de grootste openbaring, die aan Christus’ komst dicht voorafgaat, hun eindpunt vinden.
4°. De Antichrist is het hoofd van een rijk, dat ten deele een geestelijk (kerkelijk), ten deele een wereldsch (imperialistisch) karakter draagt.
5°. Tot verleiding der zielen vertoont hij gelijkenis met Christus en met het Christendom (het beest uit de aarde heeft twee hoornen, des Lams hoornen gelijk).
6°. De antichrist doet teekenen en wonderen, waarmee hij voor zich propaganda maakt (2 Thess. 2 : 9).

Er is nog geen verschijning van den Antichrist geweest, waarin al deze trekken vereenigd waren. Dus ziet de kerk naar die openbaring uit, en merkt op de teekenen der tijden, waardoor zijn komst wordt aangekondigd en voorbereid, als daar zijn: het imperialisme, het socialisme, occultisme (spiritisme, satanisme, zwarte magie), valsche mystiek, enz.

Ten slotte zij opgemerkt, dat de idee van den antichrist niet op zichzelf beteekenis heeft, maar alleen dient om de kerk voor te bereiden voor de komst van haren Heiland-Koning. Christus dwingt het booze tot zelfopenbaring, om het daarna door zijn verschijning te vernietigen (Openb. 22 : 11).

< >