is de deugd Gods waardoor Hij alles weet. Aan de alwetendheid mag niets onttrokken worden, aan haar mag niet eenige paal of perk gesteld worden.
Alwetend wil in den vollen zin van het woord zeggen alles wetende. Het woord alwetend komt in de Heilige Schrift niet voor, maar de deugd zelve wordt op schier elke bladzijde beschreven.
God hoort alles en ziet alles. „Zijn oogen doorloopen de gansche aarde” (Ps. 94 : 9; 2 Kron. 16 : 9). „Er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de oogen Desgenen, met welken wij te doen hebben” (Hebr. 4 : 13). De alwetendheid Gods strekt zich uit tot de allerkleinste en allernietigste dingen, want geen musch valt op de aarde zonder dat God het weet en de haren van ons hoofd zijn bij Hem geteld (Matth. 10 : 29, 30).
De Heere weet al de gedachten van elk mensch, zelfs de geheimste overleggingen (Ps. 139 : 1 vv.). Hij kent het hart en proeft de nieren (Jeremia 11 : 20).De deugd der alwetendheid wordt door velen in nauw verband gebracht met de alomtegenwoordigheid. Men zegt dan dat God alles weet omdat Hij alomtegenwoordig is en dus alles hoort en ziet. Hiertegenover staat dat God de Heere alle dingen eeuwig kent en weet. „Gode zijn al zijn werken van eeuwigheid bekend” (Hand. 15 : 18). Wij menschen weten eerst van de dingen als wij er kennis van hebben genomen. Maar God de Heere weet alle dingen van eeuwigheid uit zijn Raad en Besluit. Al wat er geschiedt en plaats grijpt, vloeit uit dien eeuwigen Raad voort, en het geschiedt op het door God bepaalde oogenblik en op de door Hem gewilde wijze. Gelijk de architect uit zijn bestek weet hoe het gebouw er uitziet, gelijk de generaal uit zijn plan weet hoe de vesting is aangelegd, gelijk een schilder uit zijn conceptie weet wat zijn schilderij voorstelt, zoo weet God alle dingen uit zijn Besluit, en uit het gemaakt bestek van al zijn werken.