is een deugd Gods, die voor het menschen-verstand uiterst moeilijk te begrijpen is, omdat wij in ons denken altoos aan de begrippen van plaats en tijd gebonden zijn, en er ons zoo moeilijk een voorstelling van kunnen maken dat God de Heere op geheel andere wijze bestaat. God is overal tegenwoordig maar neemt nergens plaats of ruimte in.
God is in den hemel, op de aarde, in de hel, op bergen en in dalen, ja overal is God, Ps. 139. Maar God is niet deelbaar, zoodat we nooit kunnen zeggen : God is hier met het eene gedeelte en daar met het andere gedeelte van zijn Wezen.
God is overal geheel en ten volle.De Heidenen wijzen met preciesheid de plaats aan waar hun góden staan, en daarom vragen zij aan Israël: „Waar is nu hun God?” (Ps. 115:2). Als dan geantwoord wordt: „Onze God is toch in den hemel”, dan beteekent dat: onze God is niet alleen op de aarde, zooals de góden der Heidenen, maar óók in den hemel. In het Onze Vader luidt de aanhef: „Onze Vader die in de hemelen zijt.” Maar de Godheid is alomtegenwoordig en niet alleen in den hemel. Die aanhef bedoelt te vermanen dat wij van de majesteit des Heeren niet aardschelijk zouden gedenken.
Met name de Socinianen, en voorts alle Deïsten hebben het geloof aan Gods alomtegenwoordigheid bestreden. God was boven en buiten de schepping, niet in de schepping. Maar God is niet alleen transcendent boven de schepping, Hij is immanent in het heelal. „Vervul Ik niet den hemel en de aarde” (Jeremia 23 : 23, 24). Zie voorts Psalm 139, waar de alomtegenwoordigheid als het ware beschreven wordt, denk voorts aan de uitspraak van Paulus, Hand. 17 : 27, 28.
Uit het feit dat God overal is volgt niet dat God overal op gelijke wijze is. Een steen kan niet liggen zonder dat God daar is in die ruimte, geen plant kan groeien zonder de tegenwoordigheid des Heeren, geen dier kan leven of zich bewegen zonder dat in God te doen. Maar Gods tegenwoordigheid openbaart zich rijker in de plantenwereld dan in de levenlooze natuur, en nog rijker in de dierenwereld dan in de plantenwereld, en in de menschenwereld openbaart zich die tegenwoordigheid Gods nog veel hooger. God is alomtegenwoordig, maar Hij woont in den hemel, daar is zijn troon, en de aarde is de voetbank zijner voeten. God is met zijn immanentie in elk mensch, maar oneindig boven dat alles schittert zijn alomtegenwoordigheid in Christus Jezus; in Hem woont de volheid der Godheid lichamelijk.