Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Afbreken

betekenis & definitie

I. In eigenlijken zin :

1. een deel van het geheel afnemen, b.v. een tak van een boom (Gen. 8 : 11; Hoogl. 5 : 1; Ezech. 17 :4), een lid van het lichaam (Lev. 1 : 17; 5:8). Aan deze beteekenis sluit zich die van het inkorten van voedsel, van loon enz. aan (Ex. 21 : 10; Pred. 4 : 8; Spr. 16 : 3; Jak. 5 : 4).
2. Omhalen van gebouwen enz. (Lev. 14: 45), van door melaatschheid besmette huizen (2 Kon. 11 : 18), van altaren van afgoden (Klaagl. 2:2), van vestingen enz.

II. In figuurlijke uitdrukkingen : Benjamin als een tak van den boom van het volk Gods (Richt. 21 : 6); Christus zijn lichaam onder het beeld van een tempel (Matth.

26 : 61; Mark. 14 : 58; Joh. 2 : 19); de wet als een omtuining of scheidsmuur (Ef. 2 : 14).

< >