Dat wil zeggen, wie kan alle quaadsprekers en laste- raars den mond doen toehouden. Zekerlyk om elk den gaper te stoppen, behoeft men veel bry.
Doch zulke blaffers betoonen zich als honden. Dus past op zodaanig eenen: Hy is een hond, had hy maar een steert. Dan mogt men daar met reden een knip op zetten. Ten minsten, zy verdienen een goeden knuppel; en hun gebas en gekef moet niet hooger dan voor honds geblaf geacht worden.
Weg met zulke schurfde rekels! aan een keten, of in ’t kot. De hond is een zinnebeeld van verscheide ondeugden, als gulzigheid, nyd, quaadspreken, onbeschaamtheid, enz. Om de twee laatste kregen Diogenes en zyne leerlingen den naam van Cynici, hondsche wysgeeren, vermits zy yder over den hekel haalden, en zelf de borgerlyke schaamte hadden afgelegt. Ook niet weinige in onze eeuw hebben de schaamschoenen uit, en de hondsschoenen aangedaan.
Veele dragen nu hondsleêren handschoenen; maar noch al vry meer dusdaanige hondsleêren schoenen.