Men werpt booze grimmende honden, die bijten zouden, brood voor, om ze te paayen. Maar dat is niet noodig, wanneer zy wispelsteerten, dewijl dat een bewijs van hunne vriendschap is.
Zo koopt men door gaven geen vrienden, maar onvrienden, op dat ze vrienden zouden zyn. Doch honden wispelsteerten ook om een brok; en giften breken de vriendschap niet. De eene vriendschap is de andere waardig.