Nederduitsche spreekwoorden

Carolus Tuinman (1726)

Gepubliceerd op 18-05-2022

Hy zit in nobis kroeg, onder lucifers steert

betekenis & definitie

Dat spreekwoord wil zeggen, hy is in de hel. F.

Junius gist in zyne Observationes ad Willeramum pag. 207, 208. dat Nobis verbastert is van Abyssus, de afgrond, zo dat het zoude willen zyn abyskroeg, met voorhechting van een n, als in nork, voor ork, noom voor oom. Ik wil myne toestemming daar aan wel geven. Kroeg is verblyfplaats, waar toe de kroeg van slempers gezocht word. Men zegt ook, Nobis gat, Ziet Junius. De Lezer gelieve my te goede te houden, dat ik schryven moet gelyk men zegt; vermits de verklaaring van ’t spreekwoord dat vereischt. Hier by voegt men Lucifers steert, om dat men de Duivelen met steerten schildert; schoon zy geen Engelschen zyn, nakomelingen van die den heiligen Thomas Bekket daar heenen gezonden hebben. De Duivel vertoonde zich ook op ’t gebed van Sint Dominicus, volgens zyne Legende, als een grooten zwarten hond, met groote brandende oogen, een lange breede en bloedige tong, en een scherpen opgesteken steert. Dus keerde hy altoos het achterste toe; en daar uit quam een onverdragelyke stank. ’t Kan in bedenking komen, of die steerten den Duivelen in dat ryden niet ongemakkelyk vallen. Maar die zwaarigheyd word weggenomen, als men steld, dat het aapensteerten zyn. Grond heb ik om dat te vermoeden, dewyl de Duivel als een aap verscheen aan den selven H. Dominicus, wanneer die hem dwong de kaars te houden. Wie kan zulke oubollige monikengrollen zonder verontwaardiging en lachen aanhooren? Maar die plachten voor gewisse waarheden verkondigt en gelooft te worden. J. Lydius heeft’er in zynen Roomschen Uilenspiegel niet weinige opgehaalt uit oude boeken; welke het beschaamde Pausdom nu wel graag uit de wereld zoude helpen. Ik zoude uit diergelyke bronnen noch vry wat meer konnen scheppen, zo ’t geeischt wierd. Echter keur ik ten hoogsten af, dat men den rampzaligen hellekerker tot een belachelyk spreekwoord maakt. Luc. 16: 24. Maar om dat men dit spreekwoord zomtyds hoort, en de bewoording wat duister is, heb ik’er eenig licht aan willen geven, ’t welk niet zonder een lachje konde toegaan.

< >