Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Leenhoff, ferdinand karel adolf constantijn (‘ferdinand’)

betekenis & definitie

Geb. Zaltbommel 24 mei 1841, overl.

Nice (Frankrijk) 25 april 1914. Werkzaam in Parijs tot 1888, Den Haag tot 1890, Amsterdam tot 1899, Sarcelles tot 1903, Parijs, Algiers en Nice. Opvoeding en opleiding te Parijs. Leerling van J. Mezzara, zwager van Manet. Etser, tekenaar en vnl. beeldhouwer (figuren); een enkele maal schilderde hij portretten.

Van 1890-1899 was hij leraar aan de Rijksakademie te Amsterdam. Gaf o.m. les aan J. H. Baars, F. E.Jeltsema, G.J. H.

Kerkhoff, J. A. C. Mijnssen, G.E. Schartze, C. A. Smout, L. L. van der Tonge, H. Weegewijs, B. H. ter Weeme en Th. ter Weeme.

Tentoonstellingen Parijs 1859-1888: beeldhouwwerken; etsen (naar Israels, Leroux, Rubens, Leibl enz.) en enkele portretten (olieverf).

AMSTERDAM -Rijksmuseum: Mercurius (brons); Biblis (brons); Perseus (wit marmer); de nimf Echo (wit marmer). -Stedelijk Museum: Jozef Israels (brons). -Universiteitsgebouw G.U.: Minerva (marmer), UTRECHT -Universiteitsgebouw: marmeren buste van koningin Wilhelmina.

Elsevier VIII, 1894 (P. A. Haaxman jr, bldz. 113-129).

P. K. van Daalen: ‘Nederlandse beeldhouwers in de negentiende eeuw’ (oeuvrecatalogus Leenhoff, bldz. 133-162), Den Haag 1937; A. M. Hammacher: ‘Beeldhouwkunst van deze eeuw’, 1933.

Scheen 1969; Thieme-Becker; Van Hall I en port.; Waller.

< >